Metafysica en de poëzie van Nijhoff
‘Een bijna zwijgende wolk…’
Nijhoff leek in de jaren twintig bevangen te zijn door een twijfel over de manier waarop hij zijn dichterschap richting en vorm zou geven. Die twijfel is van levensbeschouwelijke en poëticale aard. Nijhoff plaatste in deze tijd in zijn gedichten vaak de aardse werkelijkheid tegenover het verlangen om op te gaan in het ‘hogere’ van de dood. In het gedicht ‘Twee reddeloozen’ bijvoorbeeld, neemt de twijfelende dichter een eenzame positie in tussen de aarde en de hemel:
In mijn hooge verlichte venster
Tusschen schoorsteene’ en torenklokken
Heb ik tegenover den hemel
Een eenzame voorpost betrokken
In alles tekort geschoten,
Staar ik bij het raam op de stad
En vraag: was ik grooter geworden
Wanneer ik had liefgehad?
In dit fragment verlangt de dichter ernaar om op te gaan in het hogere, maar vraagt hij zich ook vertwijfeld af of hij wel goed heeft geleefd op aarde.. Vanuit zijn venster kijkt hij als het ware al uit op de hemel, waar hij echter (nog) geen toegang toe heeft. In de poëzie zag Nijhoff een mogelijkheid om de hogere sferen te bereiken. Juist door zijn verlangen om op te gaan in het hemelse heeft de dichter de aardse liefde, waarnaar hij ook verlangt, veronachtzaamd. Hij wordt heen en weer getrokken tussen de aardse liefde en het verlangen naar de dood, die hem in de hemel zal brengen. Nijhoff stelt in dit gedicht de vraag of het dichterlijke streven naar het bovenaardse wel als ‘hoger’ gezien moet worden dan het verlangen naar de aardse liefde. Nijhoffs levensbeschouwing werd dan ook onder meer bepaald door een twijfel aan het bovennatuurlijke.