L.Th. Lehmann en de kritiek

"Jeugdig rebels en tegelijk volwassen intellectueel"

De eerste bundels van Lehmann zijn sterk beïnvloed door Slauerhoff en door Roland Holst; deze gedichten zijn romantisch en vormvast, rijmend, meestal in sonnetvorm. Later wordt de vorm vrijer, maar in de bundel Vluchtige steden (enzo) (1996) keert het sonnet weer terug. Rogi Wieg noemde Louis Lehmann in een bespreking van Vluchtige steden (en zo) 'tegendraads, geestig, vluchtig blijven en tegelijkertijd, nukkig, beheerst onbeheerst, kijkend, chaotisch, rommelig, vormvast, intellectueel, speels, eigen, onsentimenteel, gevoelig, to the point, of juist omslachtig' maar ook 'gemankeerd, hobbelig, ruim en beperkt' (Het parool, 18 januari 2001). Volgens Wieg beheerst Lehmann de 'formele kant van taal' heel goed. Wieg noemde het typische Lehmann-gedicht 'eigenlijk heel gek en onvoorspelbaar in veel opzichten'.

Arie van den Berg vergeleek de latere sonnetten in NRC Handelsblad van 12 januari 2001 met het werk van Jan Kal. Van den Berg schetste in diezelfde recensie de ontwikkeling van Lehmann, naar aanleiding van het verschijnen van Gedichten 1939-1998, als volgt: 'Wie terugbladerend en vergelijkend leest merkt dat het dichterschap van Lehmann consistenter is dan een eerste blik doet vermoeden. Natuurlijk is er een ontwikkeling. Ruwweg is die als volgt te schetsen: tot Het echolood (1955) overheerst het rijm en geven veel verzen verslag van de falende liefde. Daarna krijgen rijm en romantiek steeds minder ruimte en uit zich, vooral in Een steen voor Hermes (1962), de invloed van de Griekse klassieken. In Who's who in Whatland (1963) en Luxe (1966) worden onderwerp en toon toenemend eigentijds, politiek geëngageerd, soms illusieloos, maar nooit zonder humor.'

Peter de Boer schreef over Gedichten 1939-1998 op 21 januari 2000 in Trouw: 'Zijn gevoelige soms dwarse, speelse gedichten staan er ook nu nog zeer vitaal bij' en: 'Zijn werk is zo kleurrijk en geestig, de toon zo jeugdig rebels en tegelijk volwassen intellectueel, dat het de tand des tijds ook na 2001 gemakkelijk nog een halve eeuw of langer kan doorstaan'.

In Trouw van 8 maart 2003 schreef De Boer over de bundel Toeschouw bijzonder lovend. Vooral over de cyclus 'Tijdelijk eindeloos'. Hij zei daarover: 'Je doet deze cyclus met zijn nuchtere praattoon geen recht met zo'n korte samenvatting. Het wonder schuilt hem nou juist in de subtiliteit van het geheel en in de kracht van bepaalde details. Je moet als dichter veel achter je gelaten hebben om zo prozaïsch (en toch krachtig poëtisch!) te durven en kunnen schrijven. Lehmann betoont zich hier een Paganini die geen zin meer heeft om de virtuoos uit te hangen. Niet het gelikte en behendige, maar het essentiële is zijn drijfveer'.

Theodor Holman recenseerde Toeschouw in De groene Amsterdammer van 10 mei 2003. Hij refereerde aan Lehmanns wetenschappelijke carrière als scheepsarcheoloog: 'De bundel leest als een archeologische opgraving, in het geheugen, en lijkt steeds verder terug te gaan tot voorbij de kindertijd – tot de realiteit inderdaad surreëel wordt.' en: 'je vindt scherven en je kunt nauwelijks een conclusie trekken.'

Adriaan Jaeggi vergeleek in een recensie van Toeschouw in Het parool van 11 april 2003 Lehmann met de schrijver Harry Mulisch. In tegenstelling tot Mulisch kan Lehmann alle aandacht gestolen worden, aldus Jaeggi. 'Lehmann is, zoals dat heet, onthecht.' Hij concludeerde: 'Alles bij elkaar genomen is Toeschouw dus een weinig serieuze, kinderachtige bundel. Maar zal ik u eens wat vertellen? Alle goede poëzie is kinderachtig.'

In 2006 publiceerde Lehmann de bundel Wat boven kwam. Ook deze keer liet Peter de Boer in Trouw (11 november 2006) van zich horen. Hij was lovend over de diversiteit van onderwerpen in de bundel en noemde de gedichten 'een mooi staaltje van het allegaartje aan grote en kleine dingen dat zich tijdens een lang leven in het geheugen opstapelt'. Lehmann weet volgens De Boer de juiste toon te treffen: 'De quasi-ontspannen praattoon, op het prozaïsche af, is zo'n constante. Maar dat sluit precisie en geladen poëtische pregnantie niet uit.'

Twee jaar later, in 2008, verschenen Bescheiden kunsten en Laden ledigen. Guus Middag noemde het hervonden werk van Lehmann in zijn recensie (NRC Handelsblad, 13 juni 2008) 'geestige en scherpe gelegenheidspoëzie'. Hij waardeerde de poëzie, maar vond wel dat de gedichten soms meer weg hadden van columns: 'Geestig, scherp, met een mooi terloops aforisme soms, maar ook wel wat buitenkantig en willekeurig en vrijblijvend allemaal.'

Lehmanns gedichten maakten op Rob Schouten (Vrij Nederland, 28 juni 2008) een 'lichte, burleske indruk'. Schouten vond Lehmanns werk 'intrigerend en stekelig maar soms denk je: schrijf toch niet alles op.' Volgens Schouten is Lehmann 'een van de wonderlijkste aanwezigen in onze literatuur.'

In 2010 verscheen de bundel Schoon schip. Erik Lindner besprak deze in De groene Amsterdammer van 26 augustus 2010. Hij citeerde veel en vond dat Lehmanns vroege gedichten soms 'vreselijk ouwelijk' klonken. De gedichten na 1947 vond hij korter en zakelijker. 'Zijn literatuur staat een beetje buiten de tijd – en dat stond ze eigenlijk altijd wel, heb ik het vermoeden. Misschien is hij wel zo jong gebleven doordat hij de tijd links liet liggen.'

In 2014 verscheen een speciaal nummer van het tijdschrift De Parelkduiker over L.Th. Lehmann, waarin vele aspecten werden belicht: de dichter, de romanschrijver, essayist, criticus en jurist, de scheepsarcheoloog en de muzikant, de tekenaar, danser en componist en de vertaler. Aan bod kwamen ook zijn fascinatie voor het surrealisme, de tango en niet-bestaande woorden.