De dichter van één bundel: Poësy

Levensloop

Joannes Six van Chandelier werd op 19 februari 1620 geboren in Amsterdam; hij was de oudste van tien kinderen. Zijn vader Jacob Six van Chandelier was handelaar in gedroogde kruiden; hij had een drogisterij aan de Kalverstraat in Amsterdam. Zijn moeder heette Sara Juliens. De dubbele achternaam had Six te danken aan zijn vader: in 1617 werd hem en zijn broers een adelsdiploma toegekend door keizer Mattthias. Daarin stond dat hun adeldom stamde uit de elfde eeuw. Zodoende mochten zij vanaf 1617 'Van Chandelier' toevoegen aan hun achternaam.

Toen Jan negentien jaar oud was overleed zijn vader en nam hij, als oudste zoon, de drogisterij over. Omdat de winkel tot een goedlopend bedrijf was uitgegroeid, was hij voortdurend druk bezig met zijn handel en hij verdiende er veel geld mee. Zo dreef hij onder meer handel in het Middellandse-zeegebied; hij maakte ook reizen naar dat gebied, bijvoorbeeld van 1649 tot 1652 een reis Spanje en Italië. In de periode 1652-1657 ondernam Six weer enkele reizen: zo ging hij in die jaren naar Duitsland en twee keer naar Engeland. Tijdens deze reizen schreef Six veel gedichten. Tijdens een verblijf in Italië in de winter van 1650 schreef hij bijvoorbeeld een lang gedicht over zijn thuisstad Amsterdam. In een sfeer van heimwee ontstond ''s Amsterdammers winter'. In dit gedicht, dat ruim 850 regels telt, beschrijft Six hoe verschillende typen Amsterdammers de winter doorbrachten in de hoofdstad. IJspret komt aan de orde, maar ook problemen van kou en armoede. De dichter bekeek alles van heel dichtbij, om zijn indrukken vervolgens onder woorden te brengen op een uitzonderlijk gedetailleerde manier, die kenmerkend was voor de poëzie van Six. Maar, het is slechts schijn dat de dichter de door hem beschreven objecten van dichtbij observeerde: zoals gezegd schreef Six het gedicht tijdens één van zijn handelsreizen naar Spanje en Italië, ver verwijderd van Amsterdam. Uit lezing van een ander gedicht van Six, 'Opdracht van Amsterdamse winter, blijkt dat het gedicht is opgedragen aan Simon Dilman, de arts die Six behandelde in verband met zijn kwaal (waarschijnlijk een maagzweer).

Rug en voorplat van Poësy, 1657

Eerste en enige dichtbundel

In 1657 verscheen de dichtbundel Poësy, die bijna al Six' werk tot dat moment bevat. (Poësy van J. Six van Chandelier. Verdeelt in ses boeken, en eenige opschriften. Te Amsterdam, voor Joost Pluimert, Boekverkoper, op den Dam, in Seneka. 1657). De meeste gedichten van Six zijn alleen in deze bundel overgeleverd. Veel gedichten van Six verschenen los, bijvoorbeeld ter gelegenheid van een historische gebeurtenis of bij een natuurramp. Deze losse gedichten verschenen waarschijnlijk in de vorm van een planodruk, waarvan de meeste door de eeuwen heen verloren zijn geraakt. Naar aanleiding van deze redenering houdt Anne Jacobs het voor mogelijk dat het oeuvre van Six wel eens veel groter zou kunnen zijn dan ons nu bekend is. Ook na de bundel uit 1657 schreef en publiceerde Six nog separate gedichten en daarvan kunnen er een groot aantal verloren zijn gegaan - dat is niet vast te stellen: na 1657 verscheen van Six van Chandelier geen bundeling meer. Het is dus goed mogelijk dat er in de toekomst nog gedichten van Six gevonden zullen worden.

Als boek heeft *Poësy *een bescheiden voorkomen: het formaat is octavo (ca. 16 cm hoog), de titelpagina is alleen opgesmukt met een kleine decoratie. Er zijn geen illustraties. De afdelingen beginnen met een afzonderlijke typografische - onversierde - titelpagina en de eerste tekstpagina's van iedere afdeling vangen aan met een eenvoudige initiaal. Uitzonderlijk en toepasselijk is dat het gedicht op pagina 200-204, een aanklacht tegen de onthoofding van Karel I van Engeland, is gedrukt in bloedrode inkt: 'Rariteiten te koop' (Jacobs, 1991: p. 272-276). De verzamelde gedichten van Six van Chandelier beslaan in deze uitgave 631 pagina's en worden gevolgd door twee pagina's met een overzicht van 63 zetfouten ('Drukfeilen'). Het exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek is in heel perkament gebonden, waarschijnlijk begin achttiende eeuw. De bescheidenheid komt ook tot uitdrukking in het ontbreken voorin van gedichten waarin Six van Chandelier prijzend wordt bezongen. Dit soort lofprijzingen waren zeer gebruikelijk in die tijd: vier of vijf pluimen uitgereikt door collega-dichters waren geen uitzondering. Ook een gedicht waarin een mecenas wordt bedankt ontbreekt.

Afdelingen

De bundel Poësy bestaat uit zes afdelingen: 'Klinkdichten' (sonnetten), 'Vyf gedichten' (vijf langere gedichten), 'Spadichten' (over de kuurperiodes van Six in Spa), 'Dichtbosch', het eerste tot en met het derde deel (verschillende gedichten) en 'Opschriften' (125 epigrammen). Deze opbouw is opvallend te noemen: alle afdelingen hebben een ander indelingscriterium, variërend van omvang tot genre of onderwerp. En hoewel de sonnetten chronologisch geordend zijn, lijkt dit niet het geval te zijn in de overige afdelingen. Jacobs vindt deze opvallende indeling typerend voor de dichter Jan Six van Chandelier en voor zijn eigenzinnige gedichten (Jacobs, 1991, p. 45). Zelf noemt Six Poësy een boek 'met geen begin, noch end'.

Psalmen

In de jaren daarna werkt Six aan een psalmberijming. Deze vertaling, Davids psalmen op de gewoonelikke wysen gerymt, verscheen in Amsterdam bij Jacob Lescailje in 1674. In de periode daarna besteedde Six tijd aan de herziening van zijn psalmberijming, zodat in 1690 een tweede herziene druk kon verschijnen. Tussen de vele andere psalmberijmingen valt deze niet op door uitzonderlijke kwaliteiten.

Verdere levensloop

Zoals gezegd leed Six aan een kwaal, waardoor hij vaak pijn had in zijn linker zij. Naar eigen zeggen was het zijn milt die deze klachten veroorzaakte, maar waarschijnlijk had Six last van een maagzweer. In het jaar 1656 besloot hij daarvoor genezing te zoeken in een kuuroord van Spa. De behandeling hield in dat de patiënt grote hoeveelheden water uit verschillende bronnen dronk. Daarnaast bestond een verblijf in Spa vooral uit rust, gezond eten en lichaamsbeweging. En, zoals blijkt uit de gedichten die Six in het kuuroord schreef, deze methode moet erg effectief zijn geweest. Na negen weken was de dichter opgeknapt en keerde hij terug naar Amsterdam. Het is niet duidelijk of Six zijn Spagedichten afzonderlijk heeft gebundeld en uitgegeven. Er is in ieder geval tot op heden geen los exemplaar van bekend. Paul Dijstelberge acht het in zijn artikel over de Spagedichten onwaarschijnlijk dat Six de reeks in zijn geheel heeft laten verschijnen, omdat het niet meer zou zijn dan 'een reisgids op rijm, aangevuld met wat persoonlijke ontboezemingen'. (Dijstelberge, 1993, p. 336). Six liet zijn Spagedichten - net als andere gedichten - in handschrift binnen zijn vriendenkring circuleren, maar zulke handschriften zijn niet bewaard. Behalve deze Spa-gedichten en gelegenheidsgedichten schreef Six ook liefdesgedichten (al of niet gebaseerd op de werkelijkheid) en gedichten over historische gebeurtenissen, zoals de Dertigjarige Oorlog en de Tachtigjarige Oorlog en de vrede van Westfalen en Munster.

Veel van Six' gedichten waren bedoeld voor broers, zusters en vrienden en zijn 'rijmen' circuleerden dan ook binnen de familie en de vriendenkring. Tot de vriendenkring van Six behoorden vele dichters, waarvan Geeraert Brandt en Reyer Anslo de bekendsten zijn. Meer en meer trok hij zich terug op zijn buiten genaamd 'Ceulen' in de Diemermeerpolder. Het huis is inmiddels afgebroken. Zijn laatste dagen bracht hij overigens weer in Amsterdam door, waar hij kort vóór zijn 75ste verjaardag overleed. Hij werd begraven op 16 februari 1695.

Het karakter van Six van Chandelier

Zoveel als we weten van het persoonlijk leven van twintigste eeuwse schrijvers, zo schaars is de informatie over het leven van de meeste zeventiende eeuwse auteurs, zoals Six van Chandelier. Desondanks, schetste G.A. van Es in 1953 op basis van de gedichten Six' karakter - een heikele zaak vanzelfsprekend. Het leverde een portret op dat misschien niet eens ver van de werkelijkheid verwijderd hoeft te zijn: 'Een nuchtere Hollander, met een open, ongedwongen kijk op het doen en laten van anderen rondom hem, een scherp en cynisch waarnemer, met zin voor humor, maar die ook zijn eigen begrenzingen kent en zijn eigen, soms bittere ervaringen, maakt tot voorwerp van zijn ironie; geneigd het goede van deze wereld met alle zintuigen te genieten, maar afkerig van excessen en buitennissigheden; gevoelig van hart, niet sentimenteel; gemoedelijk wel en gastvrij; een handelsman met durf en ondernemingsgeest, die er zelf op afgaat, die weet van geven en nemen, maar heftig kwaad wordt, als hij zich op onrechtmatige wijze, bijvoorbeeld door de politieke omstandigheden, in zijn belangen geschaad ziet; een man uit de tot welstand gekomen burgerklasse, die nu en dan de allure van een groter heer poogt aan te nemen, wat hem niet ten volle gelukt; met enige, door een klassieke ontwikkeling gestuwde, maar niet diepgaande culturele belangstelling, bewust gebonden aan beproefde stelregels en bepaalde tradities, in maatschappelijken en vooral in godsdienstigen zin, maar toch onafhankelijk en resoluut in zijn oordeel; een man die binnen zekere perken zijn eigen weg gaat' (Es, 1953, p. 5).

Een portret van Joannes Six van Chandelier bestaat waarschijnlijk niet. Een fraaie gravure zoals die vaak als frontispice in verzamelingen van gedichten werd aangebracht, ontbreekt in zijn eigen bundel Poësy. De enige tekening die voor ene portret van Six in aanmerking komt is van Jan Stolker naar een niet meer bestaand schilderij van M. Jsz. van Mierevelt - waarschijnlijk uit 1638 - en daarop zou Six 18 jaar zijn. Alleen het onderschrift van Stolker vermeldt dat de afgebeelde 'Joan Six van Chandelier' is, maar de voorstelling zelf bevat niets dat daar uitsluitsel over kan geven. (Het portret is afgebeeld in: Jacobs, 1991b, p. xli).