Verlicht of preromantisch?: poeticale opvattingen van Hiëronymus van Alphen

Hiëronymus van Alphen heeft Nederland kennis laten maken met nieuwe poëticale ideeën die in de rest van Europa al eerder in zwang kwamen. Hij schreef een tweetal literair-theoretische werken, gepubliceerd in drie delen:

  • Theorie der schoone kunsten en wetenschappen (1778)
  • Theorie der schoone kunsten en wetenschappen. Tweede deel (1780)
  • Digtkundige verhandelingen (1782)

De Theorie was feitelijk een vertaling die Van Alphen maakte van Theorie der schönen Künste und Wissenschaften (1767, tweede druk in 1774) van de Duitse theoreticus F.J. Riedel. Het literair-theoretisch belang van Van Alphen ligt in de 'Inleiding' die hij erbij schreef.

Jacqueline de Man verzorgde moderne tekstedities van deze teksten. Ook heeft zij erover gepubliceerd (zie Man 1995 en 1999).

Het literair-theoretisch werk van Van Alphen heeft bijzondere waarde. Voor de publicatie van de Theorie hadden andere Nederlanders al wel teksten over literaire onderwerpen geschreven, maar Van Alphen was de eerste die een alomvattend systeem probeerde te geven. Hij miste, volgens Buijnsters, echter het synthetisch vermogen om alle onderdelen van zijn theorie bij elkaar te brengen (Buijnsters, 1973, p. 117-118).

Van Alphen hanteerde bij het opzetten van zijn verhandelingen een 'eclecticistische' aanpak, dat wil zeggen dat hij op creatieve wijze citaten en ontleningen uit werk van andere auteurs combineerde. Zo onstonden collage-achtige teksten (Man, 1999, p. 32). Van Alphen had zich bijzonder goed gedocumenteerd. Hij baseerde zich vooral op theoretische teksten van buitenlandse schrijvers, in grote mate zelfs op Allgemeine Theorie der schönen Künste van J.G. Sulzer, een Duitse 'Popularphilosoph'. Daarbij rukte hij soms de originele teksten uit hun verband. Ook vermeldde hij niet altijd de bron. Van Alphen citeerde veelvuldig uit poëzie van anderen, waarbij hij het liefst koos uit 'emotionalistische' dichtwerken van bijvoorbeeld de Duitser Klopstock (Man, 1999, p. 32-39).

Begin van de 'Inleidende verhandeling over de middelen ter verbetering der Nederlandsche poëzij' uit Digtkundige verhandelingen (1782)

In de 'Inleiding' bij zijn vertaling van het werk van Riedel, Theorie der schoone kunsten en wetenschappen, liet Van Alphen zich erg negatief uit over de staat van de Nederlandse dichtkunst, die zich niet zou kunnen meten met de contemporaine Italiaanse, Duitse, Engels en Franse poëzie (Man, 1999, p. 25). Zijn 'Inleiding' gaf een goed beeld van de stand van zaken in Nederland, want hij haalde veel Nederlandse schrijvers en critici aan.

Van Alphen legde met behulp van buitenlandse theorieën - waaronder die van Marmontel, Batteux, Diderot, Kames, Hume, Schlegel en Sulzer - uit hoe de poëzie uit de Republiek zich zou kunnen herstellen (Man, 1999, p. 26). Ten eerste zou de Nederlandse poëzie 'wijsgeriger' moeten worden; meer aandacht moeten geven aan de psychologische aspecten van de dichtkunst. Dit om het publiek beter te kunnen bespelen (Oosterholt, 1998, p. 118-119). De klakkeloze imitatie van, inmiddels ontaarde, oude modellen moest opgegeven worden (Oosterholt, 1998, p. 157-158). Hier treft men, volgens Oosterholt, bij Van Alphen 'een kiem van breukbesef [tussen heden en verleden] aan' (Oosterholt, 1998, p. 158).

'Antwoord op den Brief van den Hoogwelgeb. heer De Perponcher' uit het tweede deel van Theorie der schoone kunsten en wetenschappen (1780)

De Nederlandse schrijvers reageerden gepikeerd op Van Alphens aanval. Een van de meest zachtaardige reacties kwam van zijn stadsgenoot De Perponcher die een open brief aan Van Alphen schreef waarin hij inging op diens stellingen. In het tweede deel van de Theorie (1780) publiceerde Van Alphen zijn antwoord: 'Antwoord op den Brief van den Hoogwelgeb. heer De Perponcher'.

In Digtkundige verhandelingen (1782) werkte Van Alphen zijn ideaalbeeld van de dichtkunst uit. Hij gaf, onder andere met behulp van oude retorische principes, concrete aanwijzingen voor Nederlandse dichters ten behoeve van hun woordkeus, het ritme en rijm: de Nederlandse poëzie moest poëtischer worden. Hoofddoel was evenwel niet de herleving van de klassieke retorica, maar de verwerking van dichterlijke expressie in poëzie. De Nederlandse taal achtte Van Alphen in ieder geval geschikt voor dat doeleinde; dan moesten dichters echter deze 'zinnelijke en beeldvolle taal' wel gebruiken. Voor Van Alphen stond de emotionele zeggingskracht centraal bij het dichten. Deze kon bevorderd worden door rekening te houden met de harmonie en melodie van de taal; de dichter kon klank en ritme inzetten om het gedicht beeldender te maken. Van Alphen introduceerde bijvoorbeeld het rijmloze vers in Nederland. (Zie: Man, 1999, p. 27-29).

Voor Van Alphen was de authenticiteit van de dichterlijke uitdrukking heel belangrijk. Dichters moesten niet slechts navolgen, maar uit hun eigen sentiment putten. Hij benaderde de dichtkunst dus op een psychologische manier (Oosterholt, 1998, p. 21-22). De dichter was volgens hem een bijzonder mens die opmerkzamer zou zijn dan gewone stervelingen en de beschikking zou hebben over een grotere hoeveelheid levendige herinneringen. Ondanks zijn pleidooi voor sensitiviteit zag Van Alphen in dat het vernuft evenzeer noodzakelijk was om en goed gedicht te vervaardigen; het verstand bleef wel steeds in dienst van het gevoel staan (Oosterholt, 1998, p. 24). De ware kunstenaar zou dat wankele evenwicht kunnen bewaren en niet vervallen in 'valsch vernuft', waarmee een te intellectuele poëzie bedoeld werd (Man, 1999, p. 24).

Soms wordt Van Alphen een voorloper van de Romantiek genoemd door zijn opvatting dat uit gedichten gevoel moest spreken; de lezer moest geraakt worden. Buijnsters noemt Van Alphens 'Klaagzang' (1775) bijvoorbeeld het 'eerste oorspronkelijk-nederlandse gedicht waarin de preromantische gevoeligheid tot uitdrukking kwam' (Buijnsters, 1973, p. 113). De Man stelt echter dat bij hem de (pre)romantische geest nog niet is terug te vinden. Er iseerder sprake van een retorisch-expressieve opvatting (Man, 1995, p. 90): het gevoel was wel degelijk belangrijk voor Van Alphen, maar de poëzie is voor het overige nog ingebed in de geldende classicistische stijl.