Brieven door Hieronymus van Alphen
In de collectie van de Koninklijke Bibliotheek bevindt zich een aantal stukken uit Van Alphens correspondentie. Van Hiëronymus van Alphens hand zijn enkele brieven aanwezig, waarvan er hier twee zijn weergegeven.
De eerste brief betreft een kort schrijven van Van Alphen aan Rijklof Michael van Goens. Van Alphen heeft gedurende meerdere perioden in zijn leven met zijn zwager, de broer van zijn eerste vrouw Johanna Maria van Goens, gecorrespondeerd. De vriendschap tussen de mannen was echter niet geheel vanzelfsprekend. Door de dood van Johanna Maria in 1775 waren ze naderbij gekomen en bevriend geraakt. In 1781 echter beschuldigde Van Goens zijn zwager van excessieve familiariteit, waardoor de relatie bekoelde (Buijnsters, 1973, p. 230). Nadat de orangistische Van Goens vertrok uit Utrecht tijdens de patriottische strijd verbleef hij, als een vereenzaamd man, enkele jaren in Den Haag. In deze periode onderhield hij contact met Van Alphen, maar 'enkel bij plechtige geleegenheden, en dan beleefd, in afgewogen termen' (Van Goens, brief, 16 mei 1786, geciteerd in: Buijnsters, 1973, p. 232).
In 1786 besloot de werkloze en zieke Van Goens van Den Haag naar Zwitserland te verhuizen. Van Goens leed schijnbaar onder het gebrek aan contact met zijn zwager want in een brief uit mei 1786 luchtte hij zijn hart bij Van Alphen en vroeg om een verzoening. Hierna werd de vriendschap hervat (Buijnsters, 1973, p. 231-235). Dit blijkt onder andere uit de regelmaat waarmee brieven tussen Zwitserland en Nederland heen en weer gingen. In 1788 hield Van Goens plotseling op met schrijven, om pas op 5 januari 1799 weer van zich te laten horen. Daarna kwam de briefwisseling opnieuw op gang.
De brief aan Van Goens van 31 december 1794 - een jaar in de periode waarin Van Alphen en Van Goens niet meer correspondeerden - bevatte een droevige boodschap: Van Alphens zoon Hiëronymus was gestorven, slechts '19 jaaren en 3 maanden' oud. Van Alphen schreef de brief aan zijn zwager nog op de sterfdag zelf, beheerst in zijn uitingen, maar toch duidelijk ten prooi aan een 'beklemmenden droefheid' zoals hij het zelf verwoordde. Zoals altijd vertrouwde Van Alphen echter op God en hoopte dat Van Goens door 'Den Almagtigen' behoed zou worden voor 'soortgelijke smarten'.
De tweede brief die hier te zien is - gedateerd 23 januari 1793 - is van een heel andere aard. Van Alphen schreef zijn uitgever J.G. van Terveen over zijn ontevredenheid over de gang van zaken omtrent de publicatie van een nieuw boek - over welk boek het gaat is niet helemaal duidelijk. Een drukproef die al had moeten arriveren was nog niet aangekomen. Van Alphen deelde aan Terveen mee dat hij besloten had het boek - voor eigen rekening, in een oplage van 550 exemplaren - in een andere stad te laten drukken en verzocht de drukker al het materiaal terug te sturen. Voor eventuele al gemaakte kosten wilde de schrijver wel betalen. Op 7 juni van dat jaar werd Van Alphen beëdigd als Thesaurier-generaal der Vereenigde Nederlanden, een veeleisende functie, waardoor hij in 1794 en 1795 geen tijd had om zich nog aan de literatuur te wijden.