Het leven van Gerrit Achterberg
Jeugd van Gerrit Achterberg
Gerrit Achterberg werd op 20 mei 1905 geboren te Neerlangbroek. Hij groeide op in een groot gezin. Zijn vader was eerst koetsier, later pachter van de boerderij Klein Jagersteyn. In het gezin werden behalve de Bijbel weinig boeken gelezen, wel kranten en tijdschriften.
In 1920 begon Achterberg aan de kweekschool te Utrecht, hij ging daar bij familieleden op kamers wonen. In de zomer van 1924 kreeg hij een aanstelling als onderwijzer in Opheusden. Hij werd daar gezien als een vreemde, in zichzelf gekeerde jongeman, die zich niet voegde naar de gewoontes van het streng hervormde dorp. Wel raakte hij goed bevriend met Arie Jac. Dekker, en leerde hij Cathrien van Baak kennen, met wie hij verkering kreeg. Dekker en Achterberg lazen tot diep in de nacht samen poëzie. Vooral Nieuwe geluiden was voor hen erg belangrijk, een bloemlezing van poëzie uit de jaren 1918 tot 1923 met werk van toen nog vrijwel onbekende dichters als A. Roland Holst, M. Nijhoff, en J.C. Bloem. Al snel begonnen ze ook zelf te schrijven.
Eind 1924 kreeg Achterberg de eerste oproep voor de militaire dienst, maar hij wist de dienst uit te stellen om voor zijn hoofdakte te studeren. In januari 1927 moest hij alsnog in dienst. In februari werd hij alweer ontslagen, wegens ‘zielsziekte’.
Het debuut van Achterberg: 1925
De exacte datum is niet bekend, maar waarschijnlijk in de eerste helft van 1925 verscheen bij Van Slooten te Wageningen de bundel De zangen van twee twintigers. Hierin wisselden gedichten van Achterberg en Dekker elkaar af. Achterberg heeft dit bundeltje later niet meer tot zijn oeuvre willen rekenen. Midden 1925 nam Achterberg voor het eerst contact op met Roel Houwink, redacteur van De vrije bladen, en stuurde hem een aantal gedichten ter beoordeling. Houwink herkende direct Achterbergs talent, en een jarenlange briefwisseling volgde. Alleen de brieven van Achterberg zijn bewaard gebleven, maar het is duidelijk dat Houwink Achterberg adviseerde over wijzigingen en selectie van gedichten voor publicatie. Hij werd een soort mentor voor de jonge Achterberg en begeleidde hem in zijn dichterschap. In 1926 vond het officiële literaire debuut plaats, toen het gedicht ‘Strophen’ werd gepubliceerd in Elsevier’s geïllustreerd maandschrift. In de daaropvolgende jaren verschenen zijn gedichten in onder andere De gids, De gemeenschap, Opwaartsche wegen en De vrije bladen.
Officiële debuut: Afvaart, 1931
Eind 1927 ging de verkering met Cathrien van Baak uit. Achterberg had al eerder problemen met haar vader gehad, maar toen hij begon te dreigen met doodslag en zelfmoord, was het voor vader en dochter Van Baak genoeg. Achterberg werd steeds eenzamer, zijn obsessie voor het dichterschap groeide, en hij vertoonde soms driftig en verwilderd gedrag. In de zomer van 1929 kreeg hij verkering met Bep van Zalingen (de zus van zijn vriend Henk) en in augustus verloofde hij zich met haar. Het jaar daarop verhuisde hij naar Den Haag, waar hij weer aan het werk ging als onderwijzer. Hij mengde zich niet in het Haagse kunstenaarsleven. Hij kende niemand en was verlegen. Zijn enige contact in de literaire wereld bleef Roel Houwink, die hij nog regelmatig schreef. In 1931 verscheen zijn eerste ‘echte’ dichtbundel: Afvaart.
In de jaren die volgden publiceerde hij weinig. De school waar hij werkte vroeg hem te studeren voor zijn hoofdakte en belijdenis van het geloof te doen in de kerk. Dat deed hij allebei, maar hij stond er eigenlijk niet helemaal achter, waardoor deze zaken hem vervreemdden van de dagelijkse werkelijkheid. Hij zag zijn verloofde steeds minder en ging zich tegenover haar agressief gedragen, hij bedreigde haar zelfs meermalen met zijn revolver. Zijn verloving met Bep van Zalingen eindigde in juli 1932. Daarna ging het slechter met hem. In november kreeg hij verlof van zijn baan, en werd, op dringend advies van het schoolbestuur, opgenomen in een psychiatrisch-neurologische kliniek in Utrecht. Begin december werd hij ontslagen uit de kliniek met de diagnose psychopathie; hij had moeite zichzelf aan te passen en te reguleren. In het rapport van de dienstdoende psychiater, evenals in latere rapporten, werd vermeld dat Achterberg toen hij vijf was enkele dagen in coma had doorgebracht na een val van de trap, en op zijn zestiende van een hooiberg was gevallen. Later is gesuggereerd dat dit wel eens te maken gehad kan hebben met zijn psychische problemen.
Psychopathisch gedrag, 1933
Achterberg hield de eer aan zichzelf en vroeg ontslag aan bij de school waar hij werkte. Daarna solliciteerde hij naar een aantal banen in het onderwijs, maar zonder resultaat. Hij ging weer bij zijn ouders en zussen wonen, en hielp zijn vader op de boerderij. Dat was niet gemakkelijk; hij maakte ruzie en had last van driftbuien. In maart 1933 ging hij met een revolver op zak op zoek naar Bep van Zalingen. Maar zijn taxichauffeur vertrouwde de zaak niet en belde de politie, waarop Achterberg gearresteerd werd. In april werd hij overgebracht naar de kliniek waar hij al eerder verbleef, en daarvandaan werd hij in mei overgebracht naar de Willem Arntszhoeve in Den Dolder. De enige contacten met de buitenwereld waren de gesprekken met zijn vader en de briefwisseling met Roel Houwink. De Willem Arntszhoeve was een gesticht op het platteland, waar Achterberg verbleef in paviljoen Lorentz, samen met 78 andere ‘onrustige mannen’ (Hazeu, 1988, p. 186).
Men hield vast aan de diagnose psychopathie. Achterberg gedroeg zich netjes, was wat depressief, maar kon zijn eigen situatie niet echt doorgronden. Er werd niet veel gesproken over zijn slechte gedrag tegenover zijn verloofde, en hij erkende daarvoor geen persoonlijke schuld, hoewel hij er wel spijt van had. Dit paste bij zijn toestand; hij had het gevoel dat het iemand anders was die door hem handelde, hij gaf de schuld aan ‘de oude mens’ of ‘een zwarte geest’ (Hazeu, 1988, p. 187). Hij is zich altijd een slachtoffer van de omstandigheden blijven voelen. En zijn dichterschap bleef voor hem steeds het belangrijkste in zijn leven. Op aandringen van Roel Houwink werd hij voor gezinsverpleging geplaatst, en ging na een proefverlof terug naar zijn ouders. Dit is waarschijnlijk zo vlot verlopen omdat Annie Kuiper, de hoofdverpleegster die zich in de Utrechtse kliniek al over hem had ontfermd, beloofd had toezicht op hem te houden. Even later verloofden zij zich. Achterberg ging op zoek naar werk. In het onderwijs zou niet meer lukken, vanwege zijn psychiatrische verleden, en bovendien besefte hij dat hij er niet geschikt voor was.
Doodslag: 1934
In de zomer van 1934 vond hij werk als ambtenaar derde klas bij de Landbouw Crisis Organisatie. In februari 1935 kwam hij in de kost bij Roel van Es, een alleenstaande moeder met één dochter. Achterberg zag Annie Kuiper, die intussen in Zeist woonde, nog regelmatig, maar had ook Roel van Es gevraagd met hem te trouwen, en haar zelfs om de hand van haar dochter gevraagd. Van Es had dit allebei geweigerd. De spanningen tussen Achterberg en Van Es en haar dochter liepen zo hoog op dat Achterberg in september 1937 een ander kosthuis betrok, maar hij keerde al snel terug. Dat ging na korte tijd helemaal mis; op 15 december loste hij een dodelijk schot op zijn hospita, en verwondde haar dochter (de precieze gang van zaken is nooit helemaal duidelijk geworden).
Een paar uur later gaf Achterberg zich aan bij de politie en werd hij in voorlopige hechtenis genomen. De situatie was paradoxaal te noemen; vanaf het moment dat Achterberg in de gevangenis (en later in gestichten) kwam te zitten was hij verlost van alle maatschappelijke druk en moeizame relaties met de vrouwen in zijn leven. In dit isolement kon hij het doel van zijn leven, namelijk dichten, beter dan ooit nastreven. Hij zat een half jaar in voorarrest, in die periode las hij veel, op religieus (de Bijbel), filosofisch (Kierkegaard) en literair terrein (Jean Giono). Behalve zijn familie waren er nog drie mensen die hem veel steun gaven, namelijk Roel Houwink, Annie Kuiper en wijkdominee Gerrit Wijnand Oberman. Er werd een onderzoek gedaan, waaruit men opnieuw concludeerde dat Achterberg een psychopaat was, en een gevaar voor de samenleving, hij had geen schuldgevoelens over de moord, was niet toerekeningsvatbaar, en kon het beste ter beschikking gesteld worden van de regering (tbr).
Rijksasyls voor Psychopathen, Avereest: 1938-1943
Achterberg kwam in 1938 terecht in de ‘Rijksasyls voor Psychopathen’ in Avereest. In deze instelling verbleven de zwaarste patiënten, het was ‘weinig meer dan een verbanningsoord voor criminelen, dat wel werk of bezigheid bood, maar weinig genezing’ (Hazeu, 1988, p. 239). Achterberg las daar veel en bleef enthousiast over zijn dichterschap. Na enige tijd nam hij de organisatie van de bibliotheek van het gesticht op zich. Hij publiceerde een aantal gedichten in het tijdschrift Werk en kwam zo in contact met redacteur Ed. Hoornik, die een belangrijke vriend voor hem zou worden, en hem zowel op literair als juridisch vlak zou steunen. Na enige moeite om een uitgever te vinden, verscheen door de hulp van Ed. Hoornik in 1939 de bundel Eiland der ziel.
Achterberg werd in die tijd - voor zover mogelijk - actiever in de literaire wereld; hij las literaire tijdschriften en correspondeerde met uitgevers en andere schrijvers. Hij genoot ook steeds meer bekendheid onder zijn mededichters en publiceerde enkele dichtbundels. Hij verhuisde een aantal keer naar verschillende klinieken en gestichten, waar hij meer dan eens de verantwoordelijkheid kreeg voor de bibliotheek. Hij las veel, bijvoorbeeld Oscar Wilde, Leonhart Frank, Kafka, Vestdijk en Marsman. Hij verdiepte zich ook in de filosofie, taalkunde, taalfilosofie, kunstgeschiedenis, kunstfilosofie, parapsychologie en het spiritisme. Veel poëzie heeft hij nooit gelezen, uit angst voor beïnvloeding.
Huwelijk met Cathrien van Baak: 1946
In augustus 1943 kwam Achterberg in gezinsverpleging in Eibergen en zag Cathrien van Baak weer regelmatig. Maar verder raakte hij, mede door de oorlog, in een isolement. In 1945 gingen Achterberg en van Baak samen bij het gezin Wagenvoorde in Neede wonen. In 1946 vond hij werk als verzamelaar van informatie over dialecten en folklore in de provincie Gelderland voor het bureau van de Dialecten-commissie der Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. Hij kon dit werk thuis doen. In juni 1946 trouwden Achterberg en Van Baak in alle stilte, en betrokken zij de tweede etage van de Mariahoeve in Hoonte.
Literaire prijzen: 1944-1954
Al in 1944 waren er bij uitgeverij Stols plannen om het verzameld werk van Achterberg uit te geven. Om 'uitgeverstechnische' redenen gebeurde dit niet: de bundels van Achterberg waren bij verschillende uitgeverijen verschenen en Stols had niet de middelen om de rechten van het werk over te nemen van andere uitgeverijen. Wel verscheen er een verzamelbundel van al het werk dat al bij Stols uitgegeven was. In de jaren veertig en vijftig bleven er regelmatig bundels van Achterberg verschijnen, bovendien ontving hij verschillende literaire prijzen.
In 1946 ging de Van der Hoogtprijs, de aanmoedigingsprijs voor de letterkunde, aan hem voorbij. Dit tot grote verontwaardiging van zijn vrienden, die vonden dat hij hem verdiende, en wisten hoeveel literaire erkenning voor Achterberg zou betekenen. Uitgever Balkema organiseerde een tentoonstelling over de dichter en gaf, geheel kosteloos, de bundel Radar uit. Tevens werd Achterberg de, speciaal voor deze gelegenheid ingestelde, eenmalige Pinksterprijs toegekend. In 1950 ontving hij de Staatsprijs voor Letterkunde (oftewel de P.C. Hooftprijs) van 1949 voor de bundel En Jezus schreef in ’t zand (1947) en in 1954 de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam voor Ballade van de gasfitter (1953).
Periode te Leusden: vanaf 1953
Achterberg voelde zich in Hoonte geïsoleerd en het ging minder goed met hem. In 1953 verbleef hij weer korte tijd in een psychiatrische inrichting, in Loosduinen. In mei van dat jaar verhuisde hij met Cathrien naar Leusden. Tegen die tijd had hij al meer dan negentig procent van zijn werk geschreven. Er kwamen nog wel bundels uit, maar dan vooral van eerder werk. In de laatste vijf jaar van zijn leven heeft hij nog maar drie gedichten geschreven. Hij was waarschijnlijk tot rust gekomen, was in 1955 ook eindelijk van zijn tbr verlost. Misschien beschouwde hij zijn werk als voltooid. Hij kreeg literaire erkenning en had zijn plaats in de Nederlandse poëzie veroverd. ‘Vertalers van naam beproefden hun talent op Achterbergs poëzie' en 'componisten als Peter Schat lieten zich door zijn gedichten inspireren; neerlandici als Rein Meijer promoveerden op zijn poëzie; bloemlezingen zonder zijn gedichten werden uitzonderingen’ (Hazeu, 1988, p. 597). In 1959 werd zijn gehele oeuvre bekroond met de Constantijn Huygensprijs. Volgens de psychiaters was zijn driftleven tot rust gekomen en hield de afname van zijn dichterlijke creativiteit daar verband mee.
In zijn laatste jaren leidde Achterberg een rustig leven. Hij maakte uitstapjes met zijn vrouw en bezocht en ontving vrienden. Bert Voeten herinnerde zich de verandering toen hij Achterberg opzocht vlak voor zijn vijftigste verjaardag: 'Hij heeft een gebruinde huid. "Van het tuinwerk," zegt hij, niet zonder voldoening. Ik vind zijn oogopslag veranderd; hij is minder doordringend, flitst niet meer zo fel op. Ik mis de laboratoriumblik' (Voeten, 1986, p. 10).
De dood van Achterberg: 1962
Gerrit Achterberg overleed op 17 januari 1962 aan een hartaanval in de auto voor zijn huis in Leusden, nadat hij met Cathrien naar Amsterdam was geweest. Hij schreef weinig nieuwe gedichten, maar werkte wel aan Vergeetboek, dat twee maanden voor zijn dood uitkwam. Ook redigeerde hij de uitgave van zijn Verzamelde gedichten, die uiteindelijk postuum verscheen in 1963.