Brieven van De Schoolmeester

Gerrit van de Linde - De Schoolmeester - is behalve een dichter van geestige, bizarre poëzie ook een formidabel brievenschrijver. Hij is uniek in de Nederlandse negentiende eeuw. Niemand is zo openhartig en gevoelig. Zijn geestig en virtuoos taalgebruik is uniek. De brieven van De Schoolmeester zijn even leuk om te lezen als zijn gedichten, en bovendien ook ontroerend. Er zijn er 168 bewaard, bijna allemaal geschreven aan de romanschrijver Jacob van Lennep die zijn trouwste vriend bleef, nadat Van de Linde naar Engeland had moeten vluchten.

Brief van Gerrit van de Linde aan Jacob van Lennep, 19 januari 1844: kruisbrief,het papier is om zuinigheidsredenen in twee richtingen beschreven

Studenten en seks in de negentiende eeuw

De brieven van De Schoolmeester geven heel veel informatie over het negentiende-eeuwse leven. Bijvoorbeeld over de seksualiteit en de standenmaatschappij. De studenten hadden omgang met prostituees, maar het blijkt dat zij ook meisjes uit de eenvoudige burgerstand verleidden. Uit de brieven blijkt dat Gerrit een meisje zwanger gemaakt had, en dat de studentenvrienden samen dat probleem probeerden op te lossen. Ze zochten een plaats waar het meisje kon bevallen en ze brachten het kind onder in een pleeggezin. Blijkbaar is de omgang van studentenvrienden zo: zij nemen verantwoordelijkheid voor elkaars wandaden zolang die studentikoos zijn. Maar het andere probleem konden ze niet oplossen, omdat Van de Linde hierin te ver was gegaan. De zwangerschap van de hoogleraarsvrouw, eindigde waarschijnlijk in een abortus. In de brieven wordt daar in elk geval op gezinspeeld, en dat is uniek. Van de Linde schreef aan Van Lennep dat hij dacht dat 'de bloedige vruchten van mijn welgemeenden arbeid reeds vereenigd [zijn] met de golven van den Rhijn'. Een vrijerij met een meisje uit het volk is niet erg, maar het overspel met de hoogleraarsvrouw werd Van de Linde wel fataal. Daarmee doorbrak hij de code: van vrouwen die op dezelfde voet of hoger dan jezelf stonden bleef je af. Hij werd uitgesloten van de universiteit. Het pleit voor Jacob van Lennep dat deze hem niet liet vallen, maar hem aanbevelingen bezorgde voor Engeland waarmee hij kon proberen daar in de juiste kringen te komen.

Vooromslag van De brieven van De Schoolmeester (1987)

Engelse kostscholen

Veel informatie geven de brieven ook over de Engelse kostscholen. Van de Linde voerde vernieuwingen in die hij geleerd had in Nederland. De Engelse ouders vonden het eerst een slecht teken dat hij geen lijfstraffen uitdeelde, maar na enige tijd gingen zij zijn systeem van belonen met 'goede kaarten' en straffen met 'slechte kaarten' hoog waarderen. Hij voerde ook moderne vakken in als wiskunde en boekhouden, wat in het conservatieve Engeland op andere kostscholen niet gebruikelijk was. We komen te weten dat er luizenplagen waren en een mazelenepidemie.

Ziektes

Uit de brieven blijkt ook dat er nog weinig medische vooruitgang was. Bloedzuigers en pillen die diarree moesten opwekken werden toegepast bij 'ontsteking in het bloed'. Aderlatingen waren nog heel gewoon. De gevoelige Van de Linde schreef Van Lennep geregeld over ziektes in zijn familie en in de kostschool. Er is bij hem geen enkele sprake van afstomping doordat de kindersterfte toch al hoog lag, integendeel. Hij lijkt een van die sensibele burgers te zijn die met grote liefde en zorg opkwamen voor hun gezin, waartoe hij de kinderen van de kostschool ook lijkt te rekenen.

Politiek commentator

Ook op politiek gebied geven de brieven informatie die men elders moeilijker kan vinden. Uiterst vermakelijk is een lange brief die hij schreef in het revolutiejaar 1848. Hij moest optreden als burgerwacht en dat deed hem denken aan zijn studententijd toen hij als vrijwillig jager tegen de Belgen ten strijde trok. De democratie werkte naar zijn idee alleen maar in Engeland, maar in de rest van Europa was men daar nog niet aan toe.

De dichter

Vanaf de tijd dat Van de Linde opnieuw ging publiceren in Nederland, gaan de brieven vooral over de poëzie. Van Lennep had hem gevraagd om voor zijn almanak Holland te schrijven. Van de Lindes brieven stonden altijd al vol met gekke verzen of toneelstukjes, en Van Lennep las die schaterlachend voor aan zijn familie en zijn vrienden. Hij was ervan overtuigd dat Van de Linde in Nederland weer succes kon krijgen. Maar Van de Linde was onzeker. Van Lennep moest hem zijn gedichten echt afbedelen. Van de Linde was er niet van overtuigd dat zijn verzen goed genoeg waren voor publicatie en daarom juist wilde hij dat ze zonder gebreken in de almanak verschenen. Elke komma, elke naamval, elke verbuiging was voor hem van belang en een kleine zetfout kon als gevolg hebben dat Van de Linde Van Lennep de huid vol schold. Ook het pseudoniem heeft met zijn onzekerheid te maken. 'Noem mij maar Een Schoolmeester', schreef hij, maar zijn echte naam mocht absoluut niet vermeld worden. Misschien was hij ook nog bang voor de mensen die hem begin 1834 het land uit gejaagd hadden.

Van de Linde was tussen 1834 en 1849 niet meer in Nederland geweest. Toen hij er weer terugkwam beschreef hij met de blik van een halve buitenstaander de veranderingen die hem opvielen. Zo verwonderde hij zich over het rookgedrag, want er werd verschrikkelijk veel en overal gerookt. Ook was er nog tijdsverschil tussen plaatsen als Amsterdam en Rotterdam en men kon dus niet op zijn horloge afgaan om ergens op tijd te komen.

Brieven aan een vriend

De brieven zijn vooral een ontroerend monument van mannenvriendschap. De eerste jaren in Engeland waren heel zwaar. Hij was ziek en had nauwelijks geld, hij werd in de steek gelaten door de meeste vrienden en hij miste zijn enig familielid, zijn vader. Alleen op Van Lennep kon hij rekenen en het lijkt erop dat hij zich van zijn vriendschap wilde verzekeren door heel veel aandacht te schenken aan zijn brieven. Ze zijn niet plichtmatig geschreven, ze bevatten geen kleinburgerlijke verslagen van het familieleven, maar het zijn echt ontboezemingen in schitterende taal. In een van zijn laatste brieven vertrouwde Gerrit van de Linde zijn vriend toe hoe hij leed aan melancholie en hoezeer hij verlangde naar een serieuze brief van Van Lennep:

Ik heb onlangs zooveel hartzeer, lichaamspijn en zielsverdriet doorgestaan, dat het leven mij tot last, en 't idee van mijn schrijven voor 'Holland', bespottelijk is. Doch gij weet, het zijn altijd de grappemakers niet die het lichtste hart omdragen, en ik ben in een staat van diepe melancholie vervallen, even pijnlijk bijna voor anderen als voor mij. Alles rondom schijnt mij ontrustend en schrikverwekkend toe, ik denk ieder oogenblik dat de kinderen uit schaatsen rijden zijn éér er nog ijs ligt, of dat er iemand achter mij staat om mij een oorvijg te geven met de klepel van de kerkklok; een lange neus komt mij langer en een platte platter voor dan waarlijk het geval is, ik verlies ieder oogenblik mijn knoopsgaten, ik ben zoo dun dat men een kaars voor mijn lichaam houdt, en aan de andere zijde de chineesche schimmen aanschouwt, en helaas mijn trouwe hond is ook dood; vraag mij dus, uit medelijden, geen zotte vaersjens meer, doch vertroost mij met een ernstige brief.

(Schoolmeester,1987, dl. 1, p. 383)

[Bijdrage van Marita Mathijssen]