Armando en de kritiek

De jaren zestig

In 1964 debuteerde Armando met de bundel Verzamelde gedichten. Volgens John Heymans zat bij de recensie-exemplaren een 'foto van de dichter met een stuk prikkeldraad in zijn hand' (Een boom: over Armando, 1999). Ook waren er kritische 'citaten' in de bundel afgedrukt, die echter niet woordelijk in de oorspronkelijke recensies zijn te vinden, maar wel dezelfde geest ademen. Er staat bijvoorbeeld dat De Telegraaf beweerde dat 'de gedichten van buiten zijn te leren'. Dit is een verbastering van de recensie die Ab Visser publiceerde (De Telegraaf, 26 maart 1964). Hij schreef daarin dat Armando 'de taal in haar uiterste banaliteit laat zien'. Visser eindigde met: 'Er is durf voor nodig om door te stoten tot het absolute nulpunt van de omgangstaal en deze als poëzie te hanteren, met de kans er nooit weer bovenuit te komen'.

De ambiguïteit ten aanzien van geweld en schuld in Armando's poëzie bracht veel critici in verwarring. Martien J.G. de Jong schreef in Elsevier (25 juli 1964): 'ziekelijke puberfantasieën die worden opgeblazen in een lekke literaire ballon'. Peter Berger (Het vaderland, 3 oktober 1964)had over Armando ‘niets goeds te zeggen’.

De jaren zeventig

Met Armando's tweede bundel, Hemel en aarde (1971), kantelde de kritiek. Willem Brandt oordeelde in De Telegraaf (26 februari 1972) dat de 'poëzie van een verheven, elegische allure [is], in breed stromende regels, prachtige taal: men moet soms aan Roland Holst denken'. De dichter 'geeft in dit poëtisch werkstuk blijk van indrukwekkend dichterschap'.

De Vlaamse Nieuwe Gazet (20 maart 1973) schreef over De denkende, denkende doden uit 1973: 'wij kunnen geen werkelijk contact meer maken met de doden; wij hebben nog slechts verbindingen met hen via de restbestanden cultuurgoederen'. Hoewel recensent Ben Bos kritisch was, oordeelde hij dat 'Armando niet langer modieus met taal stoeit, maar er geheimen aan afdwingt en ook al gebeurt dit vaak op gewelddadige wijze het resultaat is verrassend en schitterend'.

Anton Korteweg beschreef Het gevecht (1976) als 'een waarlijk wonderschoon verzorgd boekje' (Het Parool, 24 juli 1976). K.L Poll vroeg zich in NRC Handelsblad (24 september 1976) af hoe het gevecht zich kon afspelen in 1940-1945 en pas eindigen in 1972 op het eiland Thera. De conclusie moest wel zijn dat het gevecht nooit geëindigd was. Verder blonk Armando volgens Poll uit door een 'sobere, geconcentreerde' stijl. Rein Bloem benadrukte in Vrij Nederland (7 augustus 1976) het gewelddadige, al kwamen sommige zinnen volgens hem harder over dan ze in werkelijkheid bedoeld waren.

De pers was niet onverdeeld enthousiast over Armando's vijfde bundel: Tucht (1978), maar Armando werd nu wel als een niet meer te negeren dichter gezien. Huub Beurskens beoordeelde Armando in De Groene Amsterdammer (9 juni 1980) als 'haast monotoon staccato' en schreef: 'hier wordt ieder woord langzaam maar tergend een kolk die zijn hele omgeving de diepte in zuigt'.

De jaren tachtig

De kritieken over De veldtocht (1989) zetten de positieve ontvangst van Armando's poëzie voort. Armando's beknopte stijl werd geroemd door Jaap Goedegebuure in de Haagse Post van 14 oktober 1989: de 'karigheid waarmee hij zijn woorden prijsgeeft aan het papier draagt bij tot hun kracht'. De gedichten gingen volgens Goedegebuure om het 'ervaarbaar maken van datgene wat te gruwelijk is voor woorden'. Guus Middag was in NRC Handelsblad (29 september 1989) niet helemaal overtuigd door de bundel: 'Mooie, maar temidden van zoveel gewilde duisterheid ook behoorlijk patserige regels. Het roept allemaal weinig op, behalve de gedachte aan oorlogje spelen, aan effectbejag'.

De jaren negentig

De naam in een kamer verscheen in 1998 en kreeg gemengde reacties. Piet Gerbrandy beoordeelde in De Volkskrant (12 februari 1999) de stijl van Armando minder positief, maar benadrukte dat de dichter 'op zijn best is in fragmentarische teksten die het midden houden tussen wat men gewoonlijk proza en poëzie noemt'. Maarten Doorman verbond in NRC Handelsblad (5 februari 1999) Armando's stijl met zijn voorliefde voor boksen: 'De hoekige, snelle bewegingen van die sport zitten in zijn taal. Alles is kort bij Armando. Zijn verhalen, zijn boeken, zijn gedichten, zijn zinnen, zijn woorden, zijn hoofdstukken. Onverwachte wendingen. Altijd klaar voor de klap'. Rogi Wieg ging nog verder in Het Parool (23 februari 1999) en vond de 'dichterlijke methodiek van Armando zo langzamerhand legendarisch'.

De Verzamelde gedichten van Armando verschenen voor het eerst in 1999, bezorgd door Trudie Favié. Jan Paul Bresser schreef in Elsevier (16 oktober 1999) over Armando's stijl: 'wie door de leestekenloze strofen en in aanvang experimentele sjablonen van de jaren vijftig en zestig heen leest, en ook zonder komma en punt in later jaren het verband wel vindt en de betekenis, ontdekt een heldere, simpele en vooral tragische poëzie'. Martin Bril schreef in Het Parool (12 november 1999) 'Armando was cool voor cool in de mode was', maar voegde een kritische noot toe: 'ik wil maar zeggen dat ik het altijd jammer heb gevonden dat Armando in zijn poëzie de werkelijkheid van alledaag heeft verruild voor die van een privé-mythologie die mij niet anders naar een bosrand, een vlag, een helm, een karrewiel, een kluit modder of marcherend leger kan laten kijken'.

In 2003 verscheen een herdruk van Verzamelde gedichten, die niet onopgemerkt is gebleven. Arjan Peters schreef in De Volkskrant (van 19 juli 2003): ´Het gaat de schilder-schrijver en ex-violist Armando (1929) erom het kwaad te verontschuldigen door het over te brengen naar het amorele domein van de schoonheid. Met ijzeren consequentie, om niet te zeggen tucht, spreekt hij in zijn poëzie en proza zijn verbazing uit over de menselijke natuur, die in wreedheid niet onderdoet voor de dierlijke'.

Vanaf 2009

In 2009 verscheen Gedichten 2009, waarvoor Armando de VSB-poëzieprijs ontving. De VSB-poëzieprijs jury bracht het oordeel: 'Armando, zo meent deze jury daarom eenstemmig, brengt met grote consequentie een onverteerbare boodschap. Dat maakt zijn bundel Gedichten 2009 monumentaal, verpletterend, onontkoombaar en noodzakelijk. Prediker-achtig, Celan-achtig, Bachmann-achtig maar niet cynisch, vertegenwoordigt Armando een radicaal vreemde stem. Hij schrijft tragedies zonder catharsis. Hij schrijft de mythologie van de twintigste eeuw'.

De prijs plaatste hem definitief in de rij van belangrijkste Nederlandse dichters. De kritiek was uitgesproken positief. Erik Menkveld verklaarde in De Volkskrant (25 september 2009): 'Gedichten 2009 laat overtuigend zien dat Armando ook als dichter tot de zeer sterken behoort'. Ook maakte volgens Bart van der Straeten de 'bundel duidelijk waarom Armando het ook na zijn tachtigste waard blijft om gelezen te worden' (Knack, 11 november 2009). Arie van den Berg noemde Armando 'imponerend' (NRC Handelsblad, 2 oktober 2009) en voegde toe: 'Gedichten 2009 is een Stonehenge in het Nederlandse poëzielandschap'.

Na Gedichten 2009 volgde in 2011 Ze kwamen. Deze bundel werd ook zeer op waarde geschat, al stelde De Leeswolf (31 december 2011) bijvoorbeeld: 'Ze kwamen is een weinig verheffende en louterende, maar alleszins noodzakelijke leeservaring'. Victor Schiferli beoordeelde het werk in Het Parool (30 maart 2011) als 'vaak even onheilspellend als indringend'.

Armando's bundel Stemmen (2013) werd door Piet Gerbrandy gezien als 'halsstarrig manifest van een overlever' (De Groene Amsterdammer, 21 november 2013). Gerbrandy was de volgende mening toegedaan: 'Twee jaar geleden ontving hij de VSB Poëzieprijs voor een tamelijk matige bundel, maar Stemmen vormt een waardige revanche'. Janita Monna schreef in Trouw (16 november 2013): 'Zijn taal is samengebald en bonkig, maar ieder woord is geladen'.