Doe het toch maar (2019)
De eerste dichtbundel van Babs Gons verscheen nadat zij twintig jaar optrad in theaters, muziektempels, debatcentra, scholen en op festivals. Een papieren neerslag daarvan was voor haar niet zo belangrijk. In de verantwoording schrijft zij: ‘Je bent niets zonder publiek, het publiek als een architect van mijn schrijverschap.’ Ook de gedichten die op papier staan moeten bij het lezen klinken, vandaar dat zij oproept tot ‘hardop’ lezen. De lezer is dan niet alleen de architect geweest bij het groeiproces van de gedichten, maar wordt uiteindelijk ook voor zichzelf de performer.
Het titelgedicht gaat deels over de twijfel die de dichter soms kan overvallen in de late avond, in slecht geventileerde kleedkamers:
op die momenten dat je niet meer weet
waar het je het voor doet
(p. 8)
De twijfel kan worden versterkt door de meningen die via social media rondgaan:
eenieder
die maar de behoefte voelt
iets van je te maken en te vinden
en dat hartgrondig te delen
met de rest van de wereld
(p. 8)
Dat zijn de momenten waarop de dichteres zich bedenkt:
doe het toch maar
ook al lachen ze je kunst uit
(p. 8)
Ook al verander je er de wereld niet mee, verdien je er nauwelijks iets aan, verdrijven gedichten niet de eenzaamheid van anderen en voorkomen ze geen oorlog of ziekte. Uiteindelijk, zegt Gons, weet je:
dat dit het enige is waardoor je
in vrede met jezelf en de wereld kan leven
(p. 9)
Er is niet één titelgedicht ‘doe het toch maar’, er zijn er drie: een aan het begin, een halverwege en een bijna aan het slot van de bundel. De tweede is een ‘ode aan strijders’. Het gaat er om te protesteren tegen spottende ‘grapjes’, beledigingen, intimidaties, ook als het na een demonstratie ‘opeens heel stil is’ en ‘in alle talen wordt gezwegen’, ook in de media (p. 41).
doe het toch maar
ook als ze blijven zeggen
dat het hier niet amerika is
dat het hier niet zo erg is
dat je anders maar moet ophoepelen
naar een ‘eigen’ land
(p. 42)
Want:
iemand zal luisteren
iemand zal je begrijpen
(p. 42)
De strijder, zegt ze, moet volharden, zodat die kan ontdekken, op een dag:
dat de wereld beter past om jouw lichaam
(p. 43)
Het derde gedicht (p. 84-85) gaat over dichten en strijden tegelijk. Hier worden de handelingen als losse werkwoorden over de pagina gestrooid, in een los verband, en variëren ze van ‘geloven’ en ‘aankaarten’ tot ‘liefhebben’ en ‘zonder verontschuldiging zijn’. De dichter moet blijven ‘maken’, ‘benoemen’, ‘vertellen’, ‘tegenspreken’, net als de strijder die bovendien moet blijven ‘vieren’ en ‘troosten’.
Gons past gedichten vaak aan nieuwe omstandigheden aan, ook na publicatie. Het gedicht ‘precies goed’ verscheen eerst in de bloemlezing Hardop (2019), maar twee jaar later, in Doe het toch maar, voegt ze er een regel aan toe om het gedicht nog meerstemmiger te maken:
het is zeker omdat ik zwart, wit, vrouw
dik, dun, te groot, te klein
te lief, onaardig
omdat ik lelijk, eerlijk
direct, poëtisch, welbespraakt
te zichtbaar, onzichtbaar
kwetsbaar
onbegrepen, geprezen
arm, trots en confronterend ben?
(p. 10)
De woorden ‘onbegrepen, geprezen’ stonden niet in de eerdere versie. De slotregels zijn onveranderd, de boodschap is identiek gebleven:
het is omdat je zo ontzettend mens bent
niet te veel, niet te weinig, gewoon genoeg mens
net zo mens als andere mensen
precies goed
(p. 10)