De Blauwe Schuit: Chassidische legenden (1)

De drukker en de uitgevers van De Blauwe Schuit waren niet joods, maar hun belangrijkste uitgave bevatte Joodse vertellingen: 'Chassidische legenden'. Het eerste deel verscheen in de periode augustus-december 1942.

 

Drukker H.N. Werkman was niet gelovig. Een van de uitgevers, de Nederlands-Hervormde predikant August Henkels, was dat wel. Hij koos voor de teksten van de Joodse godsdienstfilosoof Martin Buber. Hoe kwamen Werkman en Henkels bij hun belangstelling voor de Joodse cultuur?

Henkels en Buber

Henkels was bij het uitbreken van de oorlog dominee in Winschoten; vanaf februari 1941 in Heerenveen. Zijn studie theologie deed hij in Groningen (1927-1935) en in die tijd kwam hij in aanraking met Martin Buber, de vertaler van chassidische legenden in het Duits. Het Groninger Dagblad vroeg hem om een verslag van een lezing die Buber er gaf in 1931. Henkels had namelijk tijdens zijn studie genoeg Hebreeuws geleerd om een leerbevoegdheid in die taal te krijgen. Bij die gelegenheid in maart 1931 ontmoette hij Buber. Dat gebeurde ook weer in 1947 en (bijna) in 1963.

Martin Buber (1878-1965) kwam regelmatig in Nederland. In augustus 1924 gaf hij een seminar over La-Tzu in Amersfoort, waar hij ook in 1925 lezingen gaf over het geloof in reïncarnatie. In maart 1931 sprak hij in Amsterdam en Rotterdam over ‘Der Wille zur Gemeinschaft in Judenthum’, maar hij sprak over andere onderwerpen in Den Haag en Amsterdam en kwam ook naar Groningen, waar hij op 4 maart 1931 sprak over religie en filosofie en vooral over profeten en profetie. Ook na de oorlog keerde hij terug voor een tournee (in 1947) en in 1963 nam hij in Amsterdam de Erasmusprijs in ontvangst.

Bij de eerste ontmoeting met Buber kende Henkels wel zijn naam, 'maar niet veel meer dan dat'. Buber sprak in het Duits en Henkels merkte dat hij niet alleen over profetisme sprak, maar zelf ook een soort profeet was: 'Hij wou iets veranderen bij ons allemaal'. Door die hartstocht, merkte Henkels pas later dat Buber een zeer geleerde man was. De overtuigingen van Buber brachten hem er toe zich te bevrijden 'uit de gevangenschap der christendommelijkheid', dat wil zeggen: de erkenning dat 'zijn meester' een Jood was (Jezus).

Verzet en onderduik

In het najaar van 1940 zou hem dat te stade komen, toen alle kerkbesturen door het gemeentebestuur van Winschoten werden opgeroepen voor een vergadering over de winterhulp. Aan het einde van de vergadering stond Henkels op, vroeg waar de vertegenwoordigers van het Israëlitische kerkgenootschap waren. Die waren niet uitgenodigd vanwege anti-Joodse maatregelen. De zaal hield zich stil -zelfs de aanwezige NSB-ers bleven roerloos. Henkels vertelde daarop dat zijn baas een Jood was en na zijn toespraakje verliet hij het gemeentehuis. Tussen mei en december 1942 werd hij als gijzelaar gevangen gezet in Sint Michielsgestel, vanaf augustus 1944 tot het einde van de oorlog zat hij ondergedoken, eerst in Giessen, later thuis in Heerenveen.

Buber ziet Chassidische legenden

De tweede ontmoeting met Buber kwam voor Henkels in 1947, toen deze weer een tournee door Nederland maakte en sprak tijdens een conferentie in Bentveld (het weekend van 19 en 20 april 1947). Henkels herinnerde zich later:

Op het eind van de namiddag in Bentveld had ik het onvergetelijke voorrecht Buber de twintig druksels te mogen tonen die Werkman in de oorlog had gemaakt naar legenden uit Bubers tweede chassidische boek, "De legende des Baalschem".

Hij ging ervóór zitten, was erg moe. Zo nu en dan schoof ik weer een ander blad voor zijn oog. Gesproken werd er niet. Toen ik bij het eerste blad had gezegd uit welke legende het genomen was, antwoordde hij dat het niet nodig was, hij zag het zo wel. Tot hij plots, na het laatste druksel te hebben gezien, in de daarop volgende diepe stilte vroeg: "War er Jude?"...

Later zou Ate Zuithoff, een van de andere schippers van De Blauwe Schuit (zie hun biografieën(link is external)), schrijven dat ook hij aanwezig was in Bentveld - en trouwens al bij de eerste ontmoeting in 1931! Hij voegde wat prikkelende details toe:

Om geen last van andere kijkers te hebben, gingen we met hem naar een van de slaapkamers. Op een van de afgehaalde bedden met gevouwen dekens zat Buber. Op het andere bed legden we de prenten om één voor één te bekijken.

Nadat Buber gevraagd had of Werkman soms Joods was en dat ontkennend beantwoord was, zei Buber:

Aber er hat es ganz richtig verstanden.

Dit was de eerste keer dat Buber kennismaakte met het werk van Werkman en met diens druksels. Er zou nog een tweede keer komen, toen hij in Amsterdam de Erasmusprijs ontving in het Tropenmuseum. Henkels kon daar niet bij zijn, zijn vrouw Julia en dochter Adri wel:

Hij zat in een hoek van de zaal. Die hoek was door Jan van Loenen Martinet rondom behangen met de druksels van Werkmans "Chassidische Legenden" uit het bezit van het Stedelijk, en waarover Martinet het beheer heeft. Alle twintig waren ze er, en Buber zat tussen ze in op een stoeltje. Julia had haar naam genoemd. En meteen had Buber, opstaand, met een breed gebaar naar de druksels uitgeroepen: "Ach, aber ihren Mann kenne ich doch!" ... Dat was zestien jaar na Bentveld, hij was toen 85 jaar oud.

Ook Ate Zuithoff was er die keer bij.

Werkman en Buber

Werkmans houding tegenover de Joodse gemeenschap was niet altijd ontdaan van vooringenomenheid. Volgens zijn biograaf hadden zakelijke ervaringen hem 'gereserveerd' gemaakt tegenover de joden. Maar bij het lezen van krantenberichten over de Kristallnacht (9-10 november 1938) smeet hij de krant op de grond, en vertrapte die terwijl er tranen in zijn ogen stonden. Begin 1941 kreeg Werkman van Henkels de bundel Die Legende des Baalschem van Martin Buber te leen. In februari 1941 verscheen daaruit Die Predigt des neuen Jahrs als Blauwe Schuit-uitgave.

Werkmans kennismaking met de Chassidische legenden

Het chassidisme ontstond in het achttiende-eeuwse Polen. Grondlegger is rabbijn Yisroel ben Eliezer (1698-1760). Zijn bijnaam is Ba'al Shem Tov wat Meester van de Goede Naam betekent: hij die Gods naam goed gebruikt. Veel chassidische tradities zijn ultraconservatief; Martin Buber richtte zich op de mystiek van de verhalen die hij vertaalde in het Duits. Die Legende des Baalschem verscheen voor het eerst in 1908. Werkman las de verhalen in een latere editie en ze wekten direct beelden op die hij wilde tekenen. De verhalen die hij bij eerste lezing en latere herlezingen noemden kwamen allemaal terecht in de twee 'suites' (reeksen) met illustraties die hij voor De Blauwe Schuit maakten vanaf het midden van 1941 tot eind 1943.

De verhalen die indruk maakten waren 'Der Werwolf' ('zeldzaam mooi geschreven'), 'Die vergessene Geschichte' (dat behoorde tot het 'aller-allergrootste en verhevenste') en 'Das dreimalige Lachen' ('het innig-mooie verhaal'). De verhalen grepen hem diep aan, niet zozeer om de vertelsels zelf, maar om de meditatieve stemming die ze bij hem teweeg brachten en die hem aan het tekenen zette vanwege de rijkdom aan beelden. Er was een parallel tussen de primitieve mystiek van de orale chassidische cultuur waarbij een extatische eenwording met God wordt opgewekt door meditatie, dans, zang, en door de spontane daad. Werkmans biograaf Hans van Straten vergeleek dit met de goddelijke vonk die Werkman zocht in zijn kunst en die hem spontaan overkwam, vaak geleid door muziek.

Vanaf juni 1942 werkte Hendrik Werkman aan deze grote bladen, waarbij hij niet de druk van een opdracht of deadline hoefde te voelen, want deze keer liet opdrachtgever Henkels hem echt vrij.

Complexe drukgeschiedenis

Eerst ontstond een reeks proefdrukken, die afwijken van de uiteindelijke editie. De set van 20 bladen is nu in het Joods Historisch Museum in Amsterdam. Daarna drukte Werkman eerst een deel van de prenten in oplage van de eerste suite. Daarna kwamen de toelichtingen van Henkels voor de eerste suite, vervolgens die voor de tweede suite en pas daarna de rest van de oplage van de eerste suite van prenten en uiteindelijk de tweede suite van prenten. Het nam bij elkaar drie jaar in beslag, jaren waarin ook gewerkt werd aan enkele tientallen andere kleinere projecten van De Blauwe Schuit.

De reeksen prenten kwamen in een andere volgorde tot stand dan ze in de mappen werden geordend. Eerst maakte Werkman vijf proefdrukken voor enkele prenten die in de tweede suite zouden worden gepubliceerd (prenten II-7, II-8, II-9 en II-10. Pas daarna kwamen I-4 en I-10. Daarna maakte hij I-5, I-6, II-1, II-5 en zo verder.

Verschillen tussen proefdruk en definitieve druk

De proefdrukken die Werkman in de loop van 1941 voltooide zijn als serie bewaard gebleven en ze verschillen nogal van de definitieve drukken. De oplage is abstracter, minder gedetailleerd dan de proeven, met minder nuances in de kleuren. Ook zijn de prenten egaler afgedrukt en is de ondergrond minder uitgewerkt (zie de beschrijvingen ervan in H.N. Werkman, Het complete oeuvre, 2008).

De prenten van de later gemaakte oplage zijn minder kleurrijk, donkerder vaak, minder subtiel en expressief. Werkman zelf vond dat hij dor de langere tijd dat hij aan de series werkte langzaam van stijl veranderde. Hij wilde de oplage minder kleurrijk maken, kortom, of liever, hij wilde de kleuren gelijkmatiger in elkaar laten overvloeien.

Techniek van de prenten

Voor de prenten gebruikte Werkman de verschillende technieken die hem bij De Blauwe Schuit ten dienste stonden: in de eerste prent is er een geel grondvlak, onregelmatig aangebracht met de inktrol. Daaroverheen zijn andere kleuren, zoals rood, gedrukt, bijvoorbeeld om het bospad aan te duiden. Elementen als bomen, graspollen en personen zijn met sjablonen gemaakt. Met de zijkant van de inktrol tekende hij hier en daar strepen en accenten.

Eerste kopers en de vergroting van de oplage

De eerste suite was in januari 1943 uitverkocht. Aanvankelijk zou Werkman van elke prent maar tien exemplaren drukken. Pas in de zomer 1942 begint hij daadwerkelijk met het drukken van de oplage en de eerste tien portefeuilles met prenten zijn in augustus 1942 klaar om genummerd en gesigneerd te worden. Dat nummeren en signeren gebeurde bij de andere Blauwe Schuit-uitgaven niet. Hieruit blijkt dat Werkman deze grote uitgaven als uitzonderlijk beschouwde, maar ook, in de eerste plaats, als een kunstwerk. Met het nummer en signeren van de prenten sloot hij aan bij wat vanaf de eeuwwisseling voor prenten in oplage standaard was.

Intussen bleek de belangstelling voor de prenten groter dan gedacht en verhoogde Werkman de oplage naar vijftien, en zelfs naar twintig voordat hij de andere exemplaren van de eerste suite voltooide. Dat gebeurde tussen oktober en december 1942. Hij drukte waarschijnlijk van elke prent een paar exemplaren meer die los konden worden verkocht. Dat deed hij al jaren met zijn eigen druksels, maar de uitgaven voor De Blauwe Schuit werden juist steeds door de drie uitgevers - Henkels, Zuithoff en Buning - verspreid. Dat gold dus niet voor de Chassidische legenden.

Het tussendoor vergroten van de oplage betekende dat hij in het colofon van het eerste tekstboekje de reeds gedrukte oplagecijfer wegschraapte en overdrukte met het juiste aantal: 20.

Werkman maakte er zo - tegen zijn normale praktijk in - eigenlijk een vrij elitaire uitgave van: hij koos zorgvuldig de potentiële kopers uit, en wees er dus ook af die door anderen werden voorgesteld. Vier exemplaren bleven voorbehouden aan de drie uitgevers en de drukker. Verder gingen bijvoorbeeld exemplaren naar de Ploeg-schilder Ekke Kleima, de grafisch ontwerper Dick Elffers, de kunstenaars Paul en Trude Guermonprez (hij fotograaf en reclameman, zij weefster), de conservator en adjunct-directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam Willem Sandberg, architect Mart Stam, advocaat Piet Sanders, hoogleraar sterrenkunde Marcel Minnaert, de jurist J.E. de Ranitz en de jurist W.H. Nagel (is de schrijver J.B. Charles).

De KB bezit van de eerste suite exemplaar nummer 5 (kennelijk voorheen in het bezit van Kleima) en van de tweede suite nummer 14 (eerder in het bezit geweest van de schilder Oscar Gubitz). De KB ontving ze in 2002 als geschenk van verzamelaar A.J. Eschauzier. Die had ze kunnen kopen uit het bezit van Ate Zuithoff. Volgens twee lijstjes van Werkman zelf stuurde hij Zuithoff exemplaren nummer 4 (eerste suite) en 2 (tweede suite). Hoe de KB-suites bij hem zijn beland is onduidelijk.

[Auteur van deze bijdrage: Paul van Capelleveen]

Copyright

© De teksten van Martin Buber worden hier gereproduceerd met exclusieve toestemming van The Marsh Agency namens The Estate of Martin Buber.

Beschrijving van BS 14:

[Martin Buber], Chassidische legenden. Een suite van H.N. Werkman. [Eerste suite.] [Met: inleidende teksten door F.R.A. Henkels], [Druksels: H.N. Werkman]

[12] pagina's, ingenaaid in omslag (489x333 mm), [10] losse bladen platen (509x330mm), in portefuille, 511x343 mm

Augustus 1942 (eerste exemplaren) - december 1942 (laatste exemplaren)

Letter: [Tekstboek:] Halfvette Hollandsche Mediaeval (corps 48: titels (inl., 1-2, 5-8); corps 36: titels (3-4, 10); corps 28: titel (9); corps 24: titel citaten (1-4, 6-9); corps 20: titel citaten (5, 10); corps 16: citaten); Egyptienne (corps 12: verklaringen en titel van colofon; corps 9: tekst van colofon); [Etiket/portefeuille:] Iris (corps 72: titel), Smalle Halfvette Antieke (corps 48: ondertitel)

Oplage: 20.

Papier: lompenpapier (tekstbladen), bruin gevergeerd pakpapier (omslag van tekstbladen), onbekend papier (prenten); naturel tekstpapier (titeletiket op portefeuille)

Colofon: 'Colophon De tien bladen van dit eerste deel der Chassidische legenden, een suite van H.N. Werkman, werden door hem met de hand gedrukt in October 1941, naar schetsen en ontwerpen die tot stand waren gekomen in de maanden Juni, Juli en Augustus van dat jaar. Elk blad werd genummerd en gesigneerd door den kunstenaar. De plaquette bevat een inleiding over het Chassidisme, de zinsneden uit den tekst der legenden van Martin Buber die rechtstreeks in betrekking staan tot de bladen, en een commentaar daarop, geschreven door een schipper van De Blauwe Schuit. Het geheel werd vereenigd in een portefeuille, ontworpen door den schilder en versierd met een titelvignet. Van dit eerste deel werden 20 exemplaren gemaakt. De opdracht voor het werkstuk werd gegeven door De Blauwe Schuit. [Uitgeversmerk]. No. [gedrukt cijfer].'

Literatuur

  • Groninger Museum, Werkman Archief [Online]
  • Jan Henk Hamoen, Het schip der zotten. Een theologisch-culturele plaatsbepaling van de theoloog August Henkels (1906-1975) toegespitst op zijn verhouding tot de drukker Hendrik Nicolaas Werkman (1882-1945) en de schrijver Simon Vestdijk (1898-1971). Utrecht, 2010
  • F.R.A. Henkels, Logboek van de Blauwe Schuit. Groningen, 1982
  • Reilen en zeilen van de Blauwe Schuit. De brieven die August Henkels tussen 1939 en 1944 schreef aan mede-schipper Ate Zuithoff. Utrecht, 1997
  • Schepelingen van De Blauwe Schuit: brieven van Bertus Aafjes, K. Heeroma, M. Nijhoff, S. Vestdijk en Hendrik de Vries aan F.R.A. Henkels, 1940-1946. Den Haag, 2003
  • Hans van Straten, Hendrik Nicolaas Werkman. De drukker van het paradijs. Amsterdam, 1963
  • Anneke de Vries, '"Hendrik, Prachtig, prachtig, prachtig!". De eerste eigenaren van de Chassidische legenden van Hendrik Werkman', in: Ploeg Jaarboek (2007), p. 65-79
  • H.N. Werkman, Het complete oeuvre. Rotterdam, 2008
  • Hendrik Nicolaas Werkman, Brieven rond De Blauwe Schuit (1940-1945). Nijmegen, 2008
  • Ate Zuithoff, Hendrik Werkman en De Blauwe Schuit: herinneringen van een schipper. Utrecht, 1995