Marjoleine de Vos en de kritiek
Zeehond graag
De eerste bundel van Marjoleine de Vos Zeehond graag (2000) werd over het algemeen goed ontvangen. Vooral over de parlandostijl en de gelaagdheid was men te spreken.
Enigszins vreemd werd aangekeken tegen de persoon mevrouw Despina die Marjoleine de Vos introduceerde als alter ego. In veel recensies wordt een verklaring voor het woord Despina gezocht. Despina is een Griekse vrouwennaam, die vrouw des huizes betekent of godin of heerseres. Ze is de vrouwelijk tegenhanger van de heer Cogito die de, door Marjoleine de Vos bewonderde, Poolse schrijver Zbigniew Herbert beschreef in zijn gedichten.
Koen Vergeer noemde de toon en inhoud van de gedichten 'absoluut overtuigend' in De morgen van 12 juli 2000. Over de Despinagedichten zei hij: 'Het is af en toe tegen het dramatische aan, maar dat maakt het juist zo echt en nooit staat er een woord te veel, de gedichten zijn eenvoudig lichtvoetig, maar steeds met een onontkoombare diepere lading'.
Arie van den Berg schreef in NRC Handelsblad van 31 maart 2000: 'In Zeehond graag is de versvorm dus beperkt tot een adequaat parlando, dienstbaar aan de boodschap. Die boodschap is eenduidig, maar wordt op verschillende niveaus gebracht. Het is aardse poëzie, maar de dichter beschikt over een kosmos van metaforen'. Ook schreef hij: 'Het is vooral een eigenzinnig debuut, dat speels en helder uiting geeft aan de verwarring die "leven" heet'.
Piet Gerbrandy tenslotte meldde in De volkskrant van 7 april 2000: 'Marjoleine de Vos verplaatst zich met groot gemak in een marmeren beeld, in een perzik op sap of in de zeehond uit het titelgedicht, ondanks al die gedaantewisselingen blijft ze met dezelfde stem spreken'. Over de religie in de gedichten merkte hij op: 'In deze religieus getinte gedichten komt De Vos soms gevaarlijk dicht in de buurt van de dweperigheid van Willem Jan Otten'. Na een bespreking van het 'botergeile' gedicht 'Kooklust' besloot Gerbrandy zijn recensie met: 'Meneer Cogito zou na deze bundel graag eens met mevrouw Despina uit eten gaan. De kans is echter groot dat aan tafel hun verlangens onuitgesproken blijven en dat ze aan het eind van de avond ieder in hun eigen bed belanden. Want rauwe erotiek, daarvoor zijn ze allebei te geremd en te beschaafd'.
Kat van sneeuw
Over Kat van sneeuw (2003) lopen de meningen niet veel uiteen bij de critici. Alom werd haar vakmanschap onderkend. Het Friesch dagblad plaatste wel enige kanttekeningen: 'De verzen zijn vaak geschreven in parlando-stijl met een sterk metrum. Zij hebben soms een bijzondere wat gecomprimeerde zinsbouw, met beelden die wel eens erg alledaags zijn. Ik moest eraan wennen, soms zijn ze functioneel, soms storen ze ook. Ook had ik het idee dat de dichter wel eens al worstelend niet goed door haar taal heen kwam om die zich volkomen te laten voegen naar haar bedoelingen. Dan was er meer constructie dan het je laten 'toevallen' van een gedicht, zoals Willem Jan Otten het eens uitdrukte'.
Rob Schouten vond de taalkunst van Marjoleine de Vos juist gerijpt en schreef daarover in Vrij Nederland van 8 november 2003: 'De hier en daar uitgesproken angst voor de overmacht der taal [...] blijkt niet uit de gedichten zelf. Die staan uitgerijpt en stevig in de steigers, met geslepen ellipsen en sierlijk kronkelende formuleringen, heel die prettige mix van lichte praattoon en ernstige boodschap. De sporen van dichters als Herzberg, Kopland en Szymborska zijn onmiskenbaar, maar alla, het is een aangename, zij het niet spectaculaire traditie. Mij doen De Vos' gedichten het meest als het existentiële getwijfel niet naar al die onzekere goden uitgaat maar in eigen raadselachtigheid afdaalt, zoals in het mooie "Ik zoek mij"'.
Peter de Boer probeerde in Trouw van 27 september 2003 de stelling van Pfeijffer over de begrijpelijkheid of onbegrijpelijkheid van gedichten te weerleggen door het gedicht 'Mevrouw Despina ziet een neushoorn' uit de bundel te ontleden. Hij concludeerde: 'Wel de gedichten van Marjoleine de Vos zijn echt niet altijd makkelijk en desondanks in verstaanbare "gewonemensentaal" geschreven'. En hij vervolgde: 'Op emotioneel niveau heeft dit gedicht een behoorlijke graad van "inelkaargewikkeldheid". En toch staat het er gewoon helder, verstaanbaar en in fraai geboetseerde en gekleide taal bij, net als veel andere gedichten in deze bundel'.
Mario Molegraaf gaf in de Provinciale Zeeuwse courant van 16 oktober 2003 een genuanceerde visie. Enerzijds vond hij het gedicht 'Kinderspel' niet best, maar anderzijds onweerstaanbaar. 'Omdat het vers het onbevangene en ook het ietwat onhandige heeft van het werk dat zondagsdichters schrijven. Maar evengoed getuigt het van raffinement, de dichteres weet wel degelijk wat zij doet. Misschien wel al te goed. Ze heeft soms de neiging een gewichtige pose aan te nemen. Waarom mogen er bijvoorbeeld in een ander gedicht niet gewoon tranen in plaats van lacrimae vloeien?'
Piet Gerbrandy formuleerde het in De volkskrant van 17 oktober 2003 aldus: 'Het feit dat God een metafoor is, weerhoudt de dichter er helaas niet van met hartstochtelijke aarzeling naar Hem op zoek te gaan. Niet alleen in haar levensbeschouwing is De Vos een dichter van de gulden middenweg, ook in haar taalgebruik en poëtica. De verzen worden gekenmerkt door een niet opdringerige jambische ritmiek met beheerste binnenrijmen, binnen ieder gedicht zijn alle regels even breed, de met voorliefde toegepaste ellips maakt de betekenis van de zinnen nergens onklaar. Waar ze toespelingen maakt op de bijbel, Dante, Homerus of Apuleius, geeft ze altijd net voldoende hints om ook de minder geletterde lezer de illusie te gunnen dat hij zijn klassieken paraat heeft. Kortom, De Vos is de gedroomde opvolgster van Vasalis. Haar regels zullen tot in lengte van dagen boven overlijdensadvertenties prijken'.
Het waait
Net als over De Vos' eerste twee bundels waren de critici ook overwegend positief over haar bundel Het waait uit 2008. Mario Molengraaf vond in BN/DeStem van 12 april 2008 dat je bij het lezen 'soms op opgeschroefde zinnen' stuit, maar over de rest van de bundel was hij erg te spreken. Hij hoopte dan ook op 'meer van deze aarzelende gedichten, milde balsem op het wreedste seizoen'.
Janita Monna besprak de bundel op 25 april 2008 in De groene Amsterdammer: 'Het zijn doortimmerd lichte gedichten in Het waait, met elliptische zinnen, gedachtestreepjes, levendige beelden als die tapdansende kreeften en met rijm dat kan sprankelen als gekoelde witte wijn in een glas.' Haar punt van kritiek verpakte ze in metaforen die De Vos zelf had kunnen gebruiken: 'Een enkele keer heeft De Vos de saus over haar gedichten iets te glad gestreken, had ze bij het toevoegen van specerijen best even mogen uitschieten met de peper, had ze in die tuin een tak uit een boom mogen laten vallen of nog eens een brommer voorbij laten scheuren'. Ze kwam tot de conclusie dat je de poëzie van De Vos 'huis-, tuin- en keukenpoëzie [zou] kunnen noemen, ware het niet dat je al lezend in de gedichten van Marjoleine de Vos ver van huis vandaan kunt raken'.