De gedichten van Mustafa Stitou, 1994-2012

Vooromslag van Mustafa Stitou, Mijn vormen (1994)

Mijn vormen (1994)

De eerste dichtbundel van Mustafa Stitou Mijn vormen (1994) werd in de pers jubelend ontvangen. In eerste instantie werd de bundel uitgegeven door de Amsterdamse uitgeverij Arena en later heruitgegeven door de eveneens in Amsterdam gevestigde uitgever Vassallucci. Uitgeverij Vassallucci werd in november 1994 opgericht door Lex Spaans & Oscar van Gelderen. Beiden waren voorheen werkzaam bij Uitgeverij Arena, die was opgericht door Lex Spaans & Michel Vassallucci. Na het overlijden van Vassallucci in 1994 besloot het voltallig personeel op te stappen en een eigen uitgeverij te starten. Het fonds is gericht op exotische literatuur en oorspronkelijk Nederlands talent.

Stitou verloochent zijn afkomst niet. In de bundel wordt meermaals aan Marokko, de Islam en de Koran gerefereerd, zij het op een luchtige, af en toe zelfs baldadige wijze.

hij spaarde altijd dirhams en guldens uit

maar hij heeft een te mooi gezicht om gierig te zijn.

hij spaarde voor zijn zoons natuurlijk

en heeft er tien huizen mee gebouwd.


(p. 9)

De tegenstellingen Marokko tegenover Nederland en geloof versus ongeloof komen regelmatig aan de orde. Als hij zijn moeder ondervraagt over zijn zijn geboorte, antwoordt zij:

en: jij, Allah heeft je uit zand geschapen en aan ons

geschonken

Waarbij Stitou dan heel nuchter een andere verklaring heeft:

een heiden zou denken: uit het verzande sperma

van mijn vader misschien en jouw ei.

zo dacht ik ook


(p. 10)

Allah wordt met een hoofdletter geschreven. Verder is het hoofdlettergebruik in deze bundel ongeregeld: medina stelt het zonder hoofdletter, Fez heeft er wel weer één; sommige gedichten zijn helemaal in kleine letters gezet, andere gedichten hebben beginkapitalen. Terwijl Stitou naar het kunstenaarschap toegroeit (en naar de volwassenheid), groeit zijn moeder ook: zij neemt toe in omvang:

ik zie haar groeien. alleen ik word groter.

Deze moeder lijdt aan allerlei kwalen door haar omvang en gewicht en daarvoor moet de ik-persoon naar de apotheek om door haar zelf verzonnen medicijnen te halen.

ik leun tegen de aanschouwing die ik van haar heb.

met stukke zintuigen

roept ze voor elke beweging

haar adem en aarde aan:

Allah


(p. 11)

Moeders zijn er voor Stitou ook om de zaken te sussen; ze zijn multi-functioneel:

De moeder: drukdoende doofpot

schoot voor goed en kwaad, en dorst.


(p. 19)

Hun blijheid is kinderlijk: als hij een vest voor zijn moeder koopt op het Waterlooplein, roept zij:

kijk! het label!

(p. 31)

Alsof het om merkkleding gaat, terwijl het een wasserijmerkje is, wat en passant laat doorschemeren dat ze niet kan lezen. In een ander gedicht schrijft Stitou over moeders die op een bruiloft over 'hun gevangenen' roddelen, waarmee hij hun dochters en/of hun mannen bedoelt. Het twee pagina's lange gedicht 'Typisch' is totaal anders geschreven. Sterk associatief, met veel verschillende beelden en indrukken, die toch heel gemakkelijk in elkaar overvloeien:

Dagen na het circus maakt

terrasjeszon in een goed

huwelijk investeren aangenaam

giechelt de bebrilde japanner

verholen vals in een camera

vol van draaiorgel, gaan uniformen

vriendelijk met een vluchteling om

de firing squad stamelt, sist

heimelijk een noordafrikaan coke,

coke, extasy, slikt als hij háár ziet

gestolen mond, onder hoofddoek

aan vaders vette navelstreng, bevriest

de tweedejaars filmacademie

hen allemaal


(p. 16)

Hij gebruikt in een titelloos gedicht duidelijke straattaal als hij een vrouw probeert te versieren (of daarover fantaseert):

Met mijn pikkie, beste mevrouw, fikkie

      steken in je kut

Ook hier de tegenstelling tussen dit directe taalgebruik en de 'zachtere' metaforen over de liefde:

in je oor fluisteren

   liefde moet maatconfectie zijn

ga je dan mee. Ik maak je een winterjas een zomerjurk

         die je precies zal passen


(p. 21)

In een reeks gedichten 'Voor Pasolini' beschrijft Stitou 'onmogelijk mooie' mannen bij een morsig café:

hier vingert een jongen zijn ziel

zoals hij weg moet volg ik hem

veegt mijn mond

zijn mond


(p. 26)

En dan op zoek, naar het einde:

omdat geen ander eind me invalt

zwerf ik naar het einde van de stad

zoek ik een ziel

in de vorm van een hoer


(p. 27)

Stitou maakt in zijn gedichten ook regelmatig gebruik van inspringingen. Bijvoorbeeld in het gedicht 'Geheim', waarin hij op die manier beweging suggereert bij de eerste oogopslag. De dynamiek is meteen zichtbaar:

Net uit de moskee, geschminkt

         als martelaar

      Jihad-gevoel

van gitzwarte krullebol tot in de tenen

      waarop

Jozef op zijn hoede

      de Albert Heijn

               binnen-

                sluipt.


(p. 32)

In 'Grote mannen' plaatst hij de belangrijke mannen van de moskee in een ander licht:

Het Godshuis in het winkelcentrum

daar gaat het niet goed mee.

Berbers en bergbewoners kunnen elkaars bloed wel drinken.

Dan vermoedt de lezer een religieuze twist, maar nee, het gaat banaal over subsidie. Hij vervolgt weer met een tegenstelling, deze keer tussen godvrucht en consumptie. De Ramadan, tijd van vasten, aan de éne kant; de Hema met de vermaarde varkensworst aan de andere.

Het gerucht gaat dat de bergbewoners een eigen Godshuis

   zullen stichten.

Honderd meter verderop, tegenover de Hema.

(Vaart maken, Ramadan komt eraan.)


(p. 34)

Stitou beschrijft hoe in Marokkaanse kroegen wordt gefantaseerd over Parijs en over het onbekommerde leven in de Franse hoofdstad:

tussen hongeren en drank

een poging te schilderen

in het openbaar te fantaseren

over de dood en kijk, daar gaat Colette...


(p. 36)

Hij schetst het tafereel van een bruiloft.

Onder make-up bedolven bruid

verhoort onbewogen kindertijd.

De moeders roddelen met elkaar, iemand tapt moppen, een danseres vrijt met djinns, en de muzikanten zijn verveeld. Er zijn kinderen en er is een man in de schaduw van de kapotte straatlantaarns:

wie de ander bevoelt

plukjes gras vindt in zijn kruis

weet zich verraden op de bruiloft

van zijn geliefde, vlucht.


(p. 38)

Over de Marokkaanse afkomst schrijft hij in een van zijn bekendere gedichten:

Zomaarcafé op Rembrandsplein:

concrete warmte, goddeloze gezelligheid

vóór elk biertje roep ik

gewoontegetrouw gewichtslooslauw

binnensmonds bismillah

ik ben de jonge Marokkaan

en zijn anderstalige gedachten

Zijn ouders herinneren hem 'steeds marginaler' aan Marokko. Hij bevindt zich tussen twee culturen. Als hij op vakantie op het strand in Marokko is, zijn er:

   duizenden ouders

die menen dat ik onherkenbaar

een man geworden ben, waarover

ik fantaseer

(p. 44)

Het gedicht 'Voor Eva' lijkt over het geboortedorp te gaan en over het vergankelijke. Hij spreekt over 'het dorp een nest van peuken'.

de stegen modderige zenuwen

maar zij is gauw gevonden

haar ramen zijn kreupel

haar onderkomen heet wintervacht

zoals zij de liefde afbreekt

haar mond vreet haar op

ze droeg je als los polshorloge


(p. 45)

De schrijver omschrijft het als achteloosheid. Met het land, laat hij ook het geloof achter. In het gedicht 'Negentien' zegt hij, dat de fantasie voortaan de plaats inneemt van 'wat wordt vergeten'.

Het heilige kwijt

ben ik als een droom

Waar dan nog iets te vinden? Hij constateert dat zijn angst een 'ander onderkomen' zoekt.

een Koran van herinneringen

aan een moskee

poëzie?


(p. 47)

Vooromslag van Mustafa Stitou, Mijn gedichten (1998)

Mijn gedichten (1998)

De tweede bundel van Stitou Mijn gedichten (1998) verwijst minder vaak naar Marokko en geloofszaken. Thematiek en versvorm zijn gevarieerd. Onderwerp van het eerste gedicht is het rariteitenkabinet van David Wilson:

Hangop Sandaldjian, geboren in Armenië

Amerikaans staatsburger, vioolleraar, kerft

als zijn kinderen slapen, verkeer verstomt

de paus of Sneeuwwitje en de zeven dwergen uit

in een menselijke haar, korreltje zand

die je met een loep bekijken kunt


(p. 7)

Er is ook veel variatie in de presentatie van de tekst, in de typografie, door middel van voetnoten, cursivering, kaders om gedichten, of een kleine foto gemonteerd in een regel. Het dichterschap wordt gerelativeerd in 'Dit gedicht heeft geen eeuwigheidswaarde', waarin en passant ook de onrust in de Afrikaanse buurlanden van Marokko op de korrel wordt genomen.

Hartje duisternis stampvoet een vorst

(voormalig onsterfelijk, vet & fotogeniek)

stervende (maar de luipaardmuts onverzettelijk

op zijn hoofd) in luiers door het paleis

jankend: rebellen naderen niet schoorvoetend.

Zorgde de aarde maar voor onverbiddelijker opschudding!

Kan de potentaat nog vluchten?

O prive-vliegtuigpiloot

is er in de wereld

in de wereld nog een land

om naar uit te wijken?

Het antwoord van Stitou op de vraag of zo'n land bestaat, luidt

Dat is er. Marokko.

(p. 9)

Naast afwisseling in de lay-out, heeft Stitou in deze bundel ook de tekst zelf anders behandeld. Af en toe hakkelen zinnen of lijken er teksten door elkaar te lopen, zoals in het gedicht over het maken van 'Siroop'. Alsof de kok tijdens het bereiden aan iets anders denkt, zo schuiven vreemde elementen zijn recept binnen:

Roeren Flevoland Flevoland op zondag Of

of het zoet en zuur naar smaak is?


(p. 10)

'Zomaarcafé 98' slaat terug op het gedicht 'Zomaarcafé' in de vorige bundel. Hierin verklaart hij dat zelfs zijn moeder niet weet waar hij vandaan komt en vervolgens:

Vraag het mijn exen maar mij

is het te doen om het zijnde als

zijnde. Wunder aller Wunder

In naam van Allah een pilsje drinken

beschouw ik als het maken van een musical

over Nazi-Duitsland (en deze vergelijking)

Over zijn stijl zegt hij:

stellig is mijn stijl niet

gedachten zijn van taal

en niet van een natuurlijke


(p. 17)

Hij vertelt tussen neus en lippen door dat enkele vreemde woorden (door zijn critici gezien als typisch Marokkaans Nederlands), zoals 'zitbeeld', 'stamland' en 'rotshol' niet door hem verzonnen zijn, maar overgenomen uit een historisch naslagwerk. Ongebruikelijke woorden blijven het natuurlijk wel. Zo gebruikt Stitou ook ongebruikelijke vormen, 'zijn vormen' maken 'zijn gedichten' om de titels van zijn gedichtenbundels te parafraseren. Zo'n nieuwe vorm zoekt hij voor het gedicht 'Het samendoen banden smeedde bestaat niet (of nauwelijks) meer':

Mosque shape alarm clock & kip

kip kip kip

kip met patat Zinnen ook zonder zang.

Bovenstaande regels zijn juist heel 'zangerig', door de alliteratie op z en het klinkerrijm op i, a en o. Bovendien treden weer inspringingen op, cursieve en romeinse letters, een voetnoot die bijna net zo lang is als het gedicht - en zelf ook een gedicht is, nota bene over het dichten:

Een eigen toon is een totalitair trekje,

rijm is geweld (daarom vinden hersens het fijn)

Evenals:

wie ongewapend het oerbos inloopt

komt niet terug met een bundel gedichten


(p. 19)

Hij schrijft meer over poëzie en dichterschap in deze bundel. De lees- en kijkervaring maakt hij zelfs tot onderwerp van een gedicht:

Kijk

U ziet woorden

Daar boven

De rand van het papier

Een vertrouwde wand

Het plafond


(p. 21)

De Griekse filosofie komt naar boven in het gedicht 'Hyppas'.

Zeebodem werd ik en hoe!

Ik ontdekte in een berekening

van het hahaharmonieus heelal

het onttoverend toevallige getal!

Verschrikkelijk vrij ineens

verrees ik, porde een vlammenzee op


(p. 24)

Voedsel en levensmiddelenwinkels vormen nu ook een bron van inspiratie. Over de onderwaterakkers in de visserij gaat het gedicht waarin zeebiefstuk een rol speelt.

Zeebiefstuk is zandvrij en

al is er geen R in de maand

goed want in 1825 werd wilde

gestructureerde visserij

en dan laat de beginregel zich verklaren door de laatste regel van het gedicht

wordt opgevist snel vetgemest

van zand verschoond marktwaardig


(p. 26)

'Iets van Oetker' geeft een blik in een supermarkt, waarin een verliefde student ronddoolt.

Plots geeft iets van Oetker

zich niet prijs en ik zie

de rechtenstudent

van wie de zuivel nog niet is

mompelen

cassière drie

een puber maar sprekend Shelly Winters

Dan volgt een beschrijving over de sprakeloze student. De cassière lijkt zijn blikken te beantwoorden, tot hem duidelijk wordt dat die aandacht is gericht op de 'latin lover' die achter hem in de rij staat. Als de bedrijfsleider arriveert, is het kijkspel afgelopen.

de band wordt gestart

de middelen moeten uit de mand


(p. 29)

Dagelijkse zaken, als het boodschappenlijstje, komen soms als 'ready made' in Stitou's gedichten terecht:

Snelfiltermalingkoffie

Hotelcake Speculaas

of van die noten

Port of meer Pils

Pedaalemmerzakken

Vershoudfolie Afwas


(p. 30)

Ook dagelijkse gevoelens, zoals de twijfel over het eigen lichaam, worden uitvoerig belicht:

Heeft hij/zij te? de spiegel in getuurd?

hij was op zoek, ineens nieuwsgierig

naar de omvang van ogen

Dit gevoel (van 'dikte') achtervolgt je:

Overal is zij geweest vandaag

was zij er, was zij - hoe zeg je dit -

was zij dik


(p. 32)

In sommige gedichten spelen wonderbaarlijke gebeurtenissen zich af.

door niets of iemand

u welgezind

is een wereld intussen

om u heen gezet

of om verwonderd over te zijn

is in de gracht een boom

gaan liggen

Over het lezingen-circuit:

wat is de dood?

acht uur en de spreker komt er zo aan

hij moet de auto nog parkeren

zegt zijn vrouw die thee zet alvast

Ter geruststelling, volgende week is er weer een lezing:

volgende week al weer

astraal reizen


(p. 34)

De sectie 'De aarde is een nat balletje' opent met een gedicht dat tijdens de poëziezomer 2003 in Watou (België) te beluisteren was in de plaatselijke kerk.

Op een schoteltje schittert honing

met water verdund

verbazingwekkend keurig eromheen

een kettinkje aaneengeregen mieren,

hun kopjes in de zoete

zonvergoten zee

- Verzuipen zich de dolzinnigen

(p. 37)

Voor humor is eveneens plaats.

Het is onzinnig. Taal sticht

Zo mestte naast me eens een moeder

leek het, moedwillig haar dochtertje vet

toen pal voor het meisje mijn oog

op het zakje fritessaus viel:

acht en romig


(p. 40)

En dan constateert hij dat de 'z' zoek is.

Nu zit ik in de catering.

Klinkt dit vaag?

Ooit studeerde ik fi-lo-so-fie

Dat is natuurlijk nog vager, vooral in vier lettergrepen en je kunt er niet van leven. Van de catering wel en dat kun je ook eenvoudiger zeggen.

Ik leef ervan,

ijsjes scheppen.


(p. 45)

En door catering ontmoet je nog eens iemand:

Mevrouw ... Schopenhauer

staat er! schrik ik van geluk

(op een Zorgbeurs nota bene!)

heeft u ook citróen?

(als ik 't niet dacht)

ik zie dat ze het weet

(p. 47)

Nog meer ijs en spot in de filmijsjesindustrie (een gedicht in de vorm van een brief aan een geliefde):

Liefste hoe vergaat het deze zomer

jou en onze ijsjesindustrie?

Hier is het hel maar wel leuk

om te zien die Sahara z.o.z.

Pal ervoor staat gelukkig met zwembad

onze kasba met kamelen


(p. 50)

Dan moeten er mensen gecast worden die passen in het decor.

vanwege zijn merkwaardige blik

hebben we hem maar gevraagd

voor de hoofdrol van proevende

verrukt verraste Blauwe Man

En hoe nét echt!

Je moest onze dikbetaalde maar

ongebruikte Surinamer eens zien!


(p. 51)

Vooromslag van Mustafa Stitou, Varkensroze ansichten (2003)

Varkensroze ansichten (2003)

Het vooromslag van Varkensroze ansichten (2003) is opgesierd met een close up van een varkensbuik (foto van Tjeerd Moolhuijsen). Een provocerend omslag voor een schrijver van Marokkaanse afkomst, vooral gezien het feit dat volgens de Islam het varken niet 'halal' is, dus onrein en oneetbaar.

Deze bundel bestaat uit lange, verhalende gedichten; de dichtregels zijn langer, de gedichten beslaan vaak meerdere pagina's. Allerlei ervaringen en thema's komen aan de orde. Archeologie, het verleden, de rol van godsdienst, wetenschap: de gedichten halen veel overhoop. De bundel begint laconiek met 'Het zingen vergaat je' (een gedicht in vier delen).

De intrigerende grotschilderingen liet ik voor wat ze zijn,

intrigerende grotschilderingen, en ik installeerde mij

met de krant van gisteren op het lege terrasje

voor het hotelletje

De dichter bevindt zich in de Ardèche, waar zijn huidskleur en naam de uitbaatster van het hotel kennelijk niet bevallen. Er zijn andere gasten:

een drietal mannen verscheen

(met tassen uitpuilend van onduidelijk gereedschap)

nam druk pratend en gebarend plaats aan een tafeltje

links van mij.


(p. 7)

Zij worden niet 'opvallend onvriendelijk', maar juist 'hartelijk' ontvangen. Voor het eerst gebruikt Stitou hier een letterlijke herhaling van regels als motief: de regel over een 'briesje' dat zijn 'huid liefkoost' verbindt de verschillende ervaringen in het gedicht met elkaar. De mannen zijn speleologen die nieuwe grottekeningen hebben ontdekt.

De eigenares bracht mij een café au lait

en ik protesteerde, om haar het bloed dieper

onder de nagels vandaan te halen, in het Engels,

fittest lingua franca. Gentlemanlike

waarschuwde ik haar voor darmgassen:

met lactose weet mijn DNA zich geen raad.


(p. 8)

Ondertussen zetten de speleologen hun gesprek voort, totdat een kentering intreedt en het vuur over de ontdekking uit het gesprek weg-ebt.

(Getuige was ik,

vermoed ik achteraf,

van een historische gebeurtenis

van de hoogste orde maar door onze soort

een plaats in onze geschiedenis ontzegd.)

De speleologen, gekweld vroegen ze zich af:

naar wie van ons wordt de grot vernoemd?


(p. 10)

De laconieke stijl - vaak verhalend, anekdotisch - wordt ook toegepast op een verslag over een ontmoeting met een andere dichter, B. Zwaal, die altijd kleine letters gebruikt voor zijn gedichten en dus b. zwaal heet. Stitou schreef een gedicht over hem in zijn stijl. Hij laat hem vertellen hoe hij in zijn eigen huis een dief betrapte:

De dichter, associatief-'metafysisch' op z'n minst anti-anek-

dotisch dichter greep in een reflex een paraplu uit de paraplu-

bak richtte die als een pistool op de dief terwijl vanuit diepste

afzettingen ineens de kreet opsteeg die onze held in de oneindig-

heid van zijn kindertijd oorlogjespelend de straat in slingerde:

          Hands up!

(p. 11)

Waarna hij schrijft over zichzelf als de tweede held in dit gedicht, 'de andere dutchbatter':

Ofschoon de conceptueel-'anekdotische', op z'n minst anti-

metafysische dichter met vrome verwondering naar de hemel

kon kijken, ontging hem wat er op de aarde gebeurde niet: twee

kutmarokkaantjes, met andermans scooter aan de haal. Een tel

stond de held verlamd op zijn balkon. Toen vanuit de diepste

pijnafzettingen van mijn ziel, maakte er zich een kreet los die

hij loeihard de nachtelijke straat in slingerde, een kreet in zijn

'moedertaal', en het was de stem, de toorn van mijn old man:

          Maak dat je wegkomt, hoerengebroed!

(p. 12)

Hoogwaardigheidsbekleders met een schare ambtenaren om zich heen maken geen indruk op de dichter, als hij in zijn geboorteland zijn zogeheten 'bevestiging verklaring vernietiging geboorteakte' komt afhalen:

De ambtenaar ontving mij met het gebruikelijke

mengsel van verveling en hooghartigheid,

maar het deed me niets, ik voelde me geen seconde

vernederd, onderworpen aan zijn willekeur,

stopte hem van harte een bonus toe

En zo wordt hij officieel 'ongeboren' verklaard, terwijl buiten een nationale feestdag losbreekt en alles in gereed wordt gebracht voor de komst van de vorst (zoals iedere stad dat doet, omdat je nooit weet in welke stad hij zal verschijnen).

Buitengekomen vertraagde ik, al bestond ik niet,

noodgedwongen mijn pas: vier generaties onderdanen

overspoelden de straten, achter dranghekken die langs

de weg waren gezet dromden ze samen, opgewonden

fluisterend.


(p. 14)

De sectie 'Ansichten' bevat onder andere een reeks kaarten aan een bovenbuurvrouw, bijvoorbeeld over Jan Arends:

Een man die kon treiteren als geen ander. Was in die tijd

ook van de partij. Sloeg iedereen om de oren. Toen zijn bril

en kunstgebit in orde waren vertrok hij met zijn uitgever.

Zijn gedichten een langwerpig snoer van sobere woorden zijn

afrekeningen. De meeste personen weten dat.

Het prozagedicht 'Flirt' speelt bij een theatergroepje:

Ik maak, sinds een maand, deel uit van amateurtheatervereni-

ging Varkens. Ik speel een engel. Tekst heb ik niet of nauwe-

lijks, maar het is een cruciale rol is mij verzekerd: ik ben de

engel (vuur) die niet knielen wil voor Adam (aarde). Ik draag

een zwarte maillot waaraan een zwart hemdje is vastgenaaid,

waaraan twee zwarte vleugels zijn bevestigd


(p. 23)

Helaas, bij de eerste pas breekt één vleugel af. Bij de kleermaker ziet hij een verleidelijk meisje. De kleermaker/vader brengt de gefantaseerde romance echter meteen om zeep:

De afgod stond al achter mij, legde zijn hand op mijn schouder,

wenkte naar een bord hoog boven het meisje, en toen zag ik

het, roodomzoomd, het bord: Verboden met mijn dochter te

flirten.


(p. 24)

In een gedicht voor voorvaderen en onderburen worden geloof in een god, angst voor de dood en het ontzag voor de geboorte samen gebracht in 'het verwarde geloof' dat 'door onze genen' spookt:

mijn onderburen hebben mij toevertrouwd te zullen en willen

reïncarneren in een diersoort met zachte zeden, in bijen.


(p. 25)

Behalve recepten levert Stitou ook praktische tips over het redden van schapen:

een weer op zijn poten gezet verwenteld

schaap kan direct weer omvallen:

rol daarom het dier op de ene,

en na enkele minuten op de andere

zijde,

over de buik


(p. 31)

Het aan Jan Hanlo verwante gedicht 'Moedertaal' heeft strofen als:

(Kom je, koe?) haash

haashhaash

haash

haash


(p. 35)

De verschillen tussen Oost en West, Noord en Zuid treden ook naar voren in dromen. In de 'Ansicht uit de Droom & Vreesman', vertelt zijn moeder dat ze 'jarretelles, visnetpanty, slipje en bh' draagt (de tekst is overigens ambigu: dit kan ook op de jonge verkoopster slaan).

          En, op de hoogste verdieping,

op een varkensroze fluwelen kussentje, M.'s zachte

geslacht - Menno Buch, een zonnebank torsend

op zijn schouders als een kruis, daalt langs,

schijnbaar toevallig. Ziet kans haar in de billen

te knijpen. Ze schaterlachen, verdwijnen. Het preutse

oosten en wellustige westen hebben elkaar gevonden?


(p. 37)

In een ander gedicht keurt een meisje hem geen blik waardig.

Maar het deed me niets: sinds elf september

ligt een Arabier nu eenmaal slecht

          in de markt.


(p. 39)

Het absurdisme van de droom is het absurdisme van de beschaving geworden. Stitou springt er vrolijk en baldadig mee om, al zijn sommige gedichten tragischer en triester van toon, zoals een gedicht dat begint met de regel 'Qua techniek een niemendalletje: hoe horizon':

onze reisgids zweeg over deze desolate

plaats van steen. Doelloos, louter steen.

Resten van een verlaten vesting? Herinnering,

'ingang tot de ziel', kaatst af op het glanzend oppervlak.

De kiekjes die wij maakten die dag, ik houd ze vast en kijk ernaar:

leegte doortrekt onze brede lach.

Het lange, acht pagina's tellende gedicht 'Shakespeare, missselijkmakend of omtrent Onze Vader, details' speelt met christelijke figuren, geloofszaken en literatuur:

Oudtestamentische nonsensgeschiedenissen,

gods doortrapte wonderwerken,

de vage, zichzelf weersprekende evangeliën,

het ontwerp waar de godsfilosofen de mond

vol van hebben - één

giechelende naakte inboorling

veegt alles van tafel!


(p. 56)

Diverse prominenten komen voorbij: Sir James Mackintosh, historicus en filosoof die over Shakespeare zegt: 'Er is iets in die jongeman dat mij interesseert'. Ook Duitse schedelkundigen, Darwin en professoren in de plantkunde vinden een plaats in deze reeks korte gedichten, waarin abrupte overgangen en plotselinge uitroepen voorkomen. Soms zijn het korte, geestige puntdichten.

16

Onze Vaders liefde voor de poëzie,

Milton Byron Shakespeare Shelley -

Zijn liefde voor de poëzie

duurde tot Zijn dertigste.

17

De gesprekken met topfokkers -

openbaringen!

18

Onze Vader, vriend van talrijke mindere

collega's, heren met geweldige geheugens

maar kleingeestig, halve wetenschappers,

wandelend met god.


(p. 56)

Tussen geloof en empirische wetenschap kan de dichter geen keuze maken. Geen van beide biedt uitkomst.

27

Het lijkt of mijn geest een of ander

apparaat is geworden voor het

destilleren van algemene wetten

uit grote verzamelingen feiten.

(p. 58)

Zelfs in gedichten en in Shakespeare is geen waarheid meer te vinden.

Shakespeare.

Misselijkmakend.

En dit lange gedicht sluit verrassend af.

Insectenetende planten insecten voerend,

Onze Vader, tegen het einde van zijn leven,

notitieboekje bij de hand, zielstevreden.


(p. 59)

'Avondland' vertelt van een grappig voorval, met meer gewicht dan in eerste instantie lijkt.

Onze afkeer van klonen: fossiel

van een voorbije beschaving?

Hij en zijn geliefde krijgen een schok:

toen uit een beautysalonnetje zij opdoemde, en,

zoals dat heet: als twee druppels water

leken ze op elkaar, mijn ware en zij,

deze opgemaakte ander, als twee

druppels

water.


(p. 60)

Ze voelen zich allebei gekrenkt, maar er valt niets over te zeggen, het is 'onbespreekbaar, taboe'. Dubbelgangers zijn een soort dieven. Dubbelheid is iets anders:

Dronken knielt hij neer en neemt

haar penis in zijn mond, de armen

uitgestrekt langs zijn borsten

strelend. Slikt haar zaad door.


(p. 62)

In 'Momentopname' neemt Stitou het oud-testamentische verhaal van Noach op de korrel. Hier is Noach een nervous break-down nabij, opgejaagd door zijn door verlatingsangst gekwelde god, is hij druk doende de dieren zijn ark binnen te lokken en dat in regels die ontleend lijken aan Armando of Toon Tellegen:

          Ze willen

geen spelbreker zijn, dieren, voegen zich

in heilsgeschiedenissen zodat men ze verder

maar met rust laat.


(p. 65)

Vier pagina's zijn gewijd aan een gedicht over de kindsultan die bewijst dat de vreemdeling niet bestaat.

De kindsultan, op zijn veel te ruime troon, een mantel

van zijde om zijn bloot lijfje, de sultan spelend

met zijn besneden piemel.


(p. 68)

Er vindt een confrontatie plaats tussen de Oosterse en de Westerse consul, die beiden het geheim van de dood kennen en van dode materie. De Westerse consul, schedelkundige, is bang voor chaos. Hij beschrijft hoe hij de wereld en de Arabier ziet:.

Tweevoetig wezen. Apathisch, fatalistisch,

desalniettemin bij voldoende leiding

uitmuntend werkdier: den Arabier.


(p. 70)

Door wie moet de kindsultan zich laten raden?

De Koopman op een mat, kruislings met de beenen

onder het lichaam, met zijne koffie en zijn

Koran, de Dansende Neger, de Sprookjesverteller,

de Slangenbezweerder - ze bestaan niet.

De Vreemdeling

bestaat niet.


(p. 70)

Een deel van deze gedichten gaat over de vader en de moeder van de dichter. In 'Gelijken' ziet Stitou zijn moeder op een andere manier: ze praat met vriendinnen over de hulpeloosheid van mannen.

zingt er zich een meisje los uit haar

zwijgzaam lichaam gedrongen ootmoed

schittert over haar gerimpeld gelaat

wanneer ze aan het bidden is en ik

kom storen waar ligt de sleutel die brief

dan herkent ze hem soms niet en kijkt naar hem op met een glimlach

een glimlach die duizelt die glimlach is stout!

(p. 72)

Over zijn zieke vader en doodsangst schreef hij in 'Niet samen scheiden we licht en donker', waarin duidelijk de niet vervulde verwachtingen van de vader over zijn zoon naar voren komen:

ik heb een zoon voortgebracht van as

en ik schamperde binnensmonds

je god vergat een deugd

het hebben van een hobby


(p. 75)

Het laatste gedicht uit de bundel heet 'Affirmaties' en is een aaneenschakeling van geruststellende regels:

Ik kan stoppen met roken en ook als het niet lukt

ik hou van mezelf ik ben niet dik niet klein niet rond

ik heb een zachte pik zat liefde in mijn kippenborst


(p. 79)

En het besluit met:

ik hou van mezelf ik ben dik

ik ben klein

ik ben rond


(p. 81)