De gedichten van Hannah van Binsbergen, 2014-heden
Van Binsbergen maakt ook binnen haar poëzie veel gebruik van humor. Hoewel ze zware, serieuze onderwerpen behandelt, gaan die vaak gepaard met verrassende beelden of wendingen, zoals in ‘De grote liefde’, waar de uitvaart van een dichter wordt beschreven:
Iemand zei ooit boven het lijk van een dichter
dat hij een betere wereld waardig was
jij spuugde hem in zijn gezicht omdat
dat domme gelul precies is wat er mis is met de wereld
en het stemde de dichter somber dat hij zo’n mooi moment
niet meer mee mocht maken. (p. 50)
Van Binsbergen schetst hier een tegenstrijdige situatie. ‘Iemand’ praat ‘boven het lijk van een dichter’ en ‘jij’ spreekt diegene tegen: het is een meningsverschil dat door die dode dichter juist een ‘mooi moment’ wordt genoemd. Hoewel de dichter overleden is, en dus niet emotioneel, maar alleen met zijn lichaam aanwezig kan zijn, is hij toch in staat te betreuren dat hij precies dat mooie moment niet mee kan maken.
Haar humor is niet cynisch bedoeld, aldus Van Binsbergen. In een interview met Leonie Breebaart in De Volkskrant (6 augustus 2016) zei ze: ‘Humor laat juist zien dat iets je aan het hart gaat. Dingen die echt waar zijn, die kan je niet zomaar even zeggen, daar moet je omheen, met een grap. Juist zo’n omtrekkende beweging laat zien dat daar kennelijk iets heel zwaars zit waar je niet direct op af kunt.’
Van Binsbergen speelt ook met de vormgeving van haar gedichten. De titels staan halverwege de pagina, de gedichten beginnen daaronder en zijn daardoor altijd over meerdere bladzijden verspreid. Daarnaast worden regels die te lang zijn rechts uitgelijnd. Voor het gedicht ‘Aan de rand van stadsvernieuwingen’ versterkt deze opmaak de mogelijke betekenis. In het gedicht blikt de ik-persoon terug op het einde van een relatie. De afwezigheid van haar partner laat een leegte in haar achter:
Maar hier, in een kantine
onder de rook van het nieuwe, nee, dat niet
maar laat me nog wat beter naar je kijken voordat ik me over het
gat buig dat ik heb veroorzaakt.
(p. 47)
Doordat de laatste regel rechts is uitgelijnd, wordt de leegte voor de lezer visueel gemaakt. Je moet je ogen over een gat in het gedicht buigen, voor je bij het woord ‘gat’ zelf aankomt. In haar officiële debuutbundel Kwaad gesternte is deze opmaak echter losgelaten, en gaat dit effect dus verloren.
Er lijkt een speciale rol voor dichters te zijn weggelegd in de zoektocht naar wat vrijheid is. De ik-persoon verlangt ernaar
Een samenhang te zoeken in de gewonde literatuur
van het dagelijks leven. Iemand een verbanddoos aan te reiken en samen
op de vlucht te gaan als iedereen ons waarneemt
vanaf iedere denkbare plaats.
(p. 26)
Een schrijver kan de samenhang zien tussen verschillende dingen in het dagelijks leven die ogenschijnlijk niks met elkaar te maken hebben. Hierin echoot het gedachtegoed van de Franse dichter Charles Baudelaire (1821-1867). De bundel bevat veel verwijzingen naar hem en zijn werk. De afdeling ‘Correspondenties’ in Kwaad gesternte verwijst waarschijnlijk naar Baudelaires sonnet ‘Correspondances’. Zijn gedicht drukt het idee uit dat de wereld een systeem vol samenhang is, maar alleen de dichter in staat is deze samenhang te ervaren en te verwoorden. Zo kan zij verschillende elementen als een ‘verbanddoos’ aan elkaar verbinden.
Naast de neiging om de maatschappij te ontvluchten, vraagt de ik-persoon zich vaak af hoe ze haar (werkende) leven in zou moeten richten bínnen de maatschappij. Van de gebaande paden moet ze weinig hebben:
hoe kun je jezelf een weg voorleggen
die nog waarschijnlijker is dan deze
(p. 27)
Ook het kleinburgerlijke huisje-boompje-beestje wordt gehekeld:
ik vraag me af of ik te lui ben om normaal te doen
elke dag hetzelfde gebouw binnengaan
te streven naar iets anders dan twee kippen en een oude Opel
maar anderszins is het volmaakt gematigd
want je hoeft niet in een huis te wonen, Tanya,
je wilt graag in een huis wonen
(p. 32)
Daarnaast worden verschillende relaties verkend. De ik-persoon is hierin nog zoekende, terwijl de mensen om haar heen wel lijken te weten wat ze doen. Daarom hoopt ze op een teken van herkenning in haar partner, zodat die haar wat houvast kan geven:
Maar ongetwijfeld
begrijpen jullie alles en ben ik eens te meer gewoon een idioot
in een nieuw en spannend tijdperk van slapeloosheid.
Het plan is: iets te herkennen wat in ons
eindeloos herhaald moet worden
omdat het anders uitgevaagd is
voor het in kan dalen.
(p. 45)
Maar ook de keerzijde van de liefde komt aan bod. Van Binsbergen verwoordt de voortdurende dreiging van (seksueel) geweld die vrouwen in heteroseksuele relaties kunnen ervaren. In de eerste strofe van het titelgedicht trekt de ik-persoon een harnas aan – juist een traditioneel mannelijke manier van verdediging – om zichzelf te beschermen tegen dat mogelijke geweld:
Het is woensdag en ik mag een harnas kiezen dat geweld
op afstand houdt, in alliantie met de Vijanden van Vernedering.
Als ik mijn benen weer bij elkaar doe, word ik moeier en moeier;
ik kan wachten in mijn wapenrusting of het rokje dat hij mooi vond, hij
zal niet komen. Ik bijt hem, hij moet het afleren.
(p. 19)
In veel gedichten uit deze bundel gaat het om de angst die het vrouwzijn met zich meebrengt. Van Binsbergen vertelde in het interview met Leonie Breebaart dat ze een zin op het internet las die die angst goed samenvat: ‘Mannen zijn bang voor vrouwen, omdat ze bang zijn door hen uitgelachen te worden; vrouwen zijn bang voor mannen, omdat ze bang zijn door hen vermoord te worden.’ Het is een uitspraak van de Canadese schrijver Margaret Atwood. Deze angst komt ook terug in haar gedichten. Er is altijd de mogelijkheid dat mannen verkeerde bedoelingen hebben, met zelfs de dood tot gevolg:
ik wil van mannen houden maar ik ben bang
dat ze me zullen vermoorden.
En:
Julia in een ommuurde boomgaard
werpt je een schalks kushandje toe
de ladder valt om, help haar omhoog
ze heeft iemand nodig zoals jij.
Neem haar mee uit eten, voer haar dronken
en leer haar dat wrok en gekwetste trots
een sieraad voor de vrouw zijn.
Herhaal dit proces een keer of vijftig
garneer haar met wortel en peterselie
en je zult zien dat er niets van haar overblijft.
De enige goede meisjes zijn dode meisjes.
De mooiste meisjes zijn bleek als een lijkwade
en zwijgen als het graf.
(p. 49-50)
Het gedicht gaat niet alleen in op de mogelijkheid gedood te worden, maar ook op de manier waarop vrouwen monddood worden gemaakt. Ze krijgen als slachtoffer vaak zelf de schuld van het geweld, bijvoorbeeld omdat ze dronken waren of het zelf uitlokten door hun manier van kleden. Daarom zwijgen ze er vaak over.
Sinds #MeToo is er verandering gekomen in deze mentaliteit en spreken vrouwen zich meer uit. In de Verenigde Staten ging Patricia Lockwood viral met haar gedicht ‘Rape Joke’ (25 juli 2013). Hierin praat ze over haar verkrachting, die ze tien jaar verzweeg, en uit ze kritiek op seksueel geweld als onderwerp waar vaak grappen over worden gemaakt. In Nederland onderzocht Maartje Smits het onderwerp in haar dichtbundel Als je een meisje bent (2015). Ze kaart onder meer het feit aan dat de politie aangiftes over seksueel geweld vaak niet serieus neemt, en ook dat is een reden dat vrouwen (en mannen) blijven zwijgen. Van Binsbergen sluit met Kwaad gesternte dus aan bij de MeToo-beweging, die de manier waarop de samenleving met seksueel geweld omgaat niet meer pikt.