Tjitske Jansen en de kritiek

Tjitske Jansen won in 2001 de finale van een poetry slam in eetcafe Festina Lente (Amsterdam). Daarna kon ze haar 'carrière' als marktkoopvrouw, serveerster, administratief medewerkster en kok definitief inruilen voor die van auteur. Ze was al actief in het theater (ze volgde ook een theater-opleiding) en veroverde zich een plaats op het landelijk poëziepodium. Enkele gedichten werden gepubliceerd in de bloemlezing Vanuit de lucht (2001), waarvan de ondertitel luidde: 'De eerste generatie dichters van de eenentwintigste eeuw'. In 2003 verscheen bij Uitgeverij Podium haar debuutbundel Het moest maar eens gaan sneeuwen.

Kritiek 2003

De debuutbundel werd goed ontvangen en verkocht zo goed dat hetzelfde jaar nog drie herdrukken moesten verschijnen. In de Poëziekrant (januari-april 2004) schreef Johan Reijmerink dat het 'een verrassende bundel' was: 'De treffende eenvoud en heldere taal veroveren je'. Hij noemde Jansens poëzie 'eigenzinnig, tegendraads en verrassend', middelen waarmee ze 'de aandacht van de lezer [wekt] en verwondering voor de situatie'. Over de vorm van haar gedichten schreef hij: 'Menig vers heeft een natuurlijk ritme en een meeslepende dynamiek. Vooral in de wat omvangrijkere verzen is dat het geval. De lange verzen hebben een verhalend (proza)karakter'. Het gaat in die prozateksten ook om 'Strak geschakelde zinnen, associatief in woord en beeld, met nadrukkelijke woord(groep)herhaling, parallellismen om de atmosfeer te accentueren en de aandacht te centreren'.

Reijmerink maakte maar één kleine negatieve opmerking: 'Het prozagedicht kan echter zijn zeggingskracht verliezen door zijn parlando, uitvoerigheid in onnodige details en het missen en/of het te lang uitstellen van een pointe. De langere gedichten als het "papavergedicht" lijden daar enigszins aan'.

Rob Schouten publiceerde in Vrij Nederland (13 september 2003) een bespreking onder de titel 'Vijf frisse vrouwen'. Hij poogde Tjitske Jansen, Jannah Loontjes, Marije Langelaar, Sylvia Hubers en Maria Barnas bij elkaar te zien als een nieuwe stroming van jonge dichteressen. In een interview in De Volkskrant (3 oktober 2003) zei Jansen dat dit haar helemaal niet beviel, om maar niet te spreken over een andere opmerking van Rob Schouten: 'Het is niet toevallig dat in een van Jansens gedichten het meisje zich vermomt als Zorro. Een groot deel van de hier geventileerde handelingen en emoties werd vroeger toegedicht aan jongens. Maar die tijden zijn voorbij, vrouwen mogen inmiddels achter hun kut aan lopen'. Jansen vond niet dat dit 'toepasbaar' was op haar eigen poëzie. Het verdere oordeel van Rob Schouten was: 'Even zelfverzekerd [als de andere vrouwelijke debutanten] maar minder epaterend. De openhartigheid zit 'm bij haar meer in de onthulling van de innerlijke gewaarwordingen'. Hij vond dat bij haar de liefde 'wat minder heroïsch opklinkt', zij het wel zonder enige gêne.

Kritiek 2007

Ook Jansens tweede bundel, Koerikoeloem (2007), viel bij de critici goed in de smaak. Erik-Jan Harmens beschreef in De groene Amsterdammer van 18 januari 2008 hoe Jansens tweede bundel Koerikoeloem leest als 'koude, klinische logboeknotities waarin een overwegend ongelukkige jeugd wordt beschreven, waarbij de notulist steeds een tip van de sluier oplicht maar op het moment dat de lezer het waagt om zaken te gaan duiden het deksel weer hard op de neus van de viespeuk laat vallen.' Om deze reden heeft de bundel hem als lezer tot wanhoop gedreven. 'Ik was nauwelijks in staat om de bundel als een literair boekwerk te beschouwen, maar was vooral bezig met het ontharden van de verholen werkelijkheid.' Toch ziet Harmens dit niet als een zwakte. Volgens hem weigert de bundel toe te geven aan het bevredigen van de nieuwsgierigheid. Harmens' ogenschijnlijke kritiek was zodoende een verholen compliment voor Koerikoeloem, die voor hem 'de beste bundel van 2007' was.

'Is dit wel poëzie?' vroeg ook Philip Hoorne zich af in Knack (6 februari 2008). Toch boog ook hij zijn kritiek tenslotte om naar lof: 'De literaire vorm - dagboekachtig kort proza - is haast te simpel om echt origineel te noemen, maar toch doet Tjitske het weer. Hoeveel herdrukken deze keer?'

In 2009 kreeg Tjitske Jansen voor Koerikoeloem de Anna Bijns Prijs uitgereikt. Ter gelegenheid hiervan werd ook het bundeltje Liefde en bezwering: de poëzie van Tjitske Jansen uitgegeven, met besprekingen van de bundel door collega-dichters en critici. Hierin prijst Anna Enquist de wijze waarop de collage-achtige structuur van de bundel associatief prikkelend is.In het bijzonder roemt ze Jansens durf om zichzelf kwetsbaar op te stellen, waardoor het vertoon van vrije associatie een succes wordt. 'Tjitske Jansen durft het wel en door de affect gestuurde opsomming van personen en gebeurtenissen uit haar leven biedt zij de lezer, zonder ook maar ergens filosofisch of wollig te worden, zicht op wezenlijke dilemma's die bij het leven horen.'

Het fragmentarische karakter van de bundel maakte op Jaap Goedegebuure indruk vanwege de kortsluiting die Jansen hiermee veroorzaakt. Hij plaatst haar in een lijn moderne dichters die 'dolgraag het volledige leven tot uitdrukking willen brengen, maar er onvoldoende vat op kunnen krijgen.' De verzuchting 'I can't make it cohere' aanhalend, van Amerikaans modernist Ezra Pound, stelt Goedegebuuren in Liefde en bezwering: 'Het is precies hier dat Tjitske Jansen zich voegt in de lijn Lucebert-Trakl-Rimbaud. Haar bundel Koerikoeloem is een poging een curriculum vitae in kaart te brengen, maar uiteindelijk komt de reconstructie niet veel verder dan fragmenten, scherven liever gezegd.' Dit vindt hij geen zwakte maar een kracht: 'Eigen aan de moedwil waarmee Tjitske Jansen kortsluiting maakt en evenzeer eigen aan de misverstanden waarmee ze ons, tijdelijk of permanent, opzadelt, is de weerbarstige vitaliteit die daaruit spreekt.'

Ook Marja Pruis was in Liefde en bezwering vol lof.Volgens Pruis intrigeert Koerikoeloem door schijnbaar om de hete brij te draaien: 'Dat is het wonder van deze bundel, als je deze verzameling poëtische prozaïsche observaties al een bundel kunt noemen: de tekst doet zich zo openhartig voor, maar is in feite zwaar gepantserd. Wat oogt als snel weg te happen bekentenispoëzie, is in werkelijkheid in hoge mate abstract en dubbelzinnig.' In deze context wijst ze ook in het bijzonder op de geestigheid van Jansens werk.

Fleur Speet wees in Liefde en bezwering op Jansens precieze plaatsing van woorden.Jansens korte scènes vertonen volgens haar een opmerkelijke onderlinge samenhang in de wijze waarop ze bij elkaar op één pagina geplaatst zijn: 'Als condens hangen deze druppels aan het raam; allemaal op een andere plek, zodat het licht er net even anders in opblinkt, er net iets anders van de achtergrond buiten zichtbaar wordt'.