De gedichten van Maria van Daalen, 1989-heden

Vooromslag van Maria van Daalen, Raveslag (1992)

Raveslag (1989)

De poëzie uit de debuutbundel Raveslag (1989) maakt op het eerste gezicht een 'lichamelijke' indruk, zonder zachtheid, overigens. Scherven, bloed en pijn dienen zich aan. Dit is het openingsgedicht van de bundel:

Wie een mens streelt met een mes

om scherper te verwachten

hoe het geluid van de liefde verstrijkt

en cirkelend en dieper

verschuift de pijngrens ingehouden

tussen lippen en doorbijten,

raakt aan elkaar, onderhuids.

'Ik open je als eerste, liefste

beweging die in mijn leegbloedt –

neem mij terug tot het heft.

(p. 9)

Een combinatie van tederheid en geweld, op een bijna zakelijke toon roepen een onheilspellende sfeer op. Verderop in de bundel wordt dit niet minder, zie het gedicht 'III Tumor'

Hij nam het mes en lenigde de pijn

door eraan toe te voegen. Langzaam sneed

hij in het uitgebluste vlees


(p. 12)

Aan het slot van de cyclus 'Vijf zinnen' lezen wij:

Aangedragen op zilveren schaal:

een hart voor wie hongert. Lauwwarm.

'Adellijk wild, vrouwe, neem

en eet. Uit uw innigste tuinen'


(p. 38).

De gedichten uit Raveslag werden deels eerder gepubliceerd in literaire tijdschriften, zoals Raster en De Gids, maar ook verschenen er enkele bij uitgeverij Philip Elchers in Groningen in een gelimiteerde oplage. De titelreeks 'Raveslag' werd eeder door de auteur ook uitgegeven in eigen beheer.

Vooromslag van Maria van Daalen, Onder het hart (1992)

Onder het hart (1992)

In 1992 volgt de bundel Onder het hart. Ook deze bundel opent programmatisch, met een gedicht waarin geen anekdotiek te bespeuren valt.

Wie is u, gek, ik ben mijn schrijver.

Ik kan mij altijd vertellen,

de geur van een god in een woord


(p. 7)

Opnieuw overheerst in Van Daalen's poëzie een beklemmend soort contact, soms liefde, soms iets anders.

Zo stil als een steenvrucht

weegt hij me en klemt

mij aan mijn lichaam dicht.


(p. 24)

Als er in deze poëzie al eens iets zoets of poëtisch valt te bespeuren, zoals honing, dan wordt de lezer snel duidelijk gemaakt dat ook die scherpe kantjes kan hebben:

De honing in de korf is wit

als sneeuw, versuikerd tot kristal

de lippen wondt en smelt.


(p. 14)

Toch is ondanks het vervreemdende, sinistere woordgebruik de poëzie van Mariaan Daalen niet liefdeloos te noemen. Wat te denken van het volgende (uit het gedicht 'Twee brieven', dit is nummr '2'):

Mond die langzaam de pijn verbuigt, open. In de huid

reikt een trilling naar het hart omhoog, maar één regel

raakt zodra ik op mijn lippen bijt de liefste mijn

mond aan en ik proef mijn lichaam, de woorden; even.


(p. 45)

Vooromslag van Maria van Daalen, Het hotel (1994)

Het hotel (1994)

De titel Het hotel, de derde dichtbundel van Maria van Daalen uit 1994, benadrukt evenzeer geborgenheid en onderdak als de tijdelijkheid hiervan. Anderzijds is het contact tussen de gasten natuurlijk noodgedwongen vluchtig en toevallig. Ogenschijnlijk – alleen al op grond van titels van de gedichten in deze bundel – treedt er een soort 'verzachting' of tenminste 'toegankelijkheid' op in Maria van Daalen's poëzie: 'Diner dansant', 'Volledig', 'De weg naar Roodeschool', 'Brief over het eindige'.

Maar eenmaal lezend is de toon vertrouwd: hard, dwingend en toch vol aanvaarding. Daarin doet Van Daalen's werk wel eens aan dat van Gerrit Achterberg denken (vergelijk bijvoorbeeld ook de 'elementen-gedichten' uit de bundel Elektron, muon, tau, die in 2000 verscheen, zie hieronder). Ook zijn er referenties aan de formuleringen van Gerrit Kouwenaar.

Iemand moet het staal zijn in de akker,

iemand moet met een lepel uit de grond eten.

Ik verblijf met de grootste moeite

tegen de spalt in op dezelfde plek,

altijd de uwe - voordat je mij loswrikt

en terugstoot door de poort van mijn lichaam

en ik val kleiner en kleiner in

het tot een punt stromende verstand.

Iemand bewerkt mijn gezicht met stenen,

dit bericht stapelt zich op als pijn

als erts groeit, tot bloei komt en verbrandt.

(p. 18)

In andere gedichten moet 'iemand' zijn lijvigheid 'uitstippelen met familieleden, vrienden en kennissen' en is er geen ontsnapping mogelijk:

De enige opening is de mijne,

het is de beweging die ik bewoon

en waarin ik elke morgen opsta.


(p. 21)

Opnieuw komt de zoetekauw bedrogen uit:

Wie kust in de zomer een mond vol honing,

eet een bij en spreekt: angel.


(p. 24)

Vooromslag van Maria van Daalen, Het geschenk/De maker (1996)

Het geschenk//De maker (1996)

In 1996 verscheen de bundel Het geschenk//De maker waarin de zoektocht naar het eigen ik wordt ondernomen in herhalingen die als bezweringen werken:

Elke zeven jaar herhaalt zij mij.

Elke zeven jaar herhaalt zij mijn gehele lichaam

totdat ik heb begrepen wie ik ben, wie zij is.

Ik heb niets begrepen.

Ik heb niets begrepen totdat ik ben afgelegd,

ik begrijp niets meer dan ik ben.


(p. 19)

Vooromslag van Maria van Daalen, Elektron, muon, tau (2000)

Elektron, muon, tau (2000)

De volgende bundel, Elektron, muon, tau verscheen bij Querido in 2000. Maria van Daalen's poëzie heeft een zodanige'dichtheid', dicht qua gegevens, zonder franje of losse einden, strak van opbouw, dat in eerste instantie de aandacht van de lezer uitgaat naar de tekst, de woorden, hun zeggingskracht. De vorm van de gedichten dringt zich niet op. Daarom is des te opvallende dat Van Daalen zich in Elektron, muon, tau uitsluitend bedient van het sonnet.

'Vierentachtig erotische sonnetten bevat Maria van Daalens nieuwe bundel', aldus de flaptekst. De lezer is dus gewaarschuwd. De indeling van de bundel laat ok weinig bewegingsruimte. Vijf afdelingen van elk dertien sonnetten, waarbij de gedichten uit de eerste afdeling in het Nederlands en Engels voorhanden zijn. Het zijn sonnetten voor een verloren liefde, sonnetten in de namiddag, sonnetten van de terugkeer, sonnetten van de opening en ondeelbare sonnetten.

Uit de tweede afdeling is dit het vijfde sonnet, 'Het sonnet met opzet':

Als ik je niet in je gezicht geslagen

had, als je niet had teruggeslagen , zo hard

dat er na drie maanden nog steeds een zwarte,

een onderhuidse bloeduitstorting lagen

diep, een dove plek onder de huid van mijn

gezicht zit, en mijn ribben opnieuw gekneusd,

nu met splinters die rondwandelen en leuk-

weg nog eens in mijn hart steken: zou je zijn

klaargekomen met minder geweld dan je

meedraagt, kracht die je gericht, en kort, gebruikt

en niet verspilt, ook al lijkt je lachten soms

snikken, is het uitlokken ervan echt stom

of, zoals je later aan je vingers ruikt,

die blik, die hardheid, daarom houd ik van je.


(p. 46)

Vooromslag van Maria van Daalen, Yo! de liefde (2003)

Yo! de liefde (2003)

In 2003 verscheen de bundel met de uitbundige titel Yo! de liefde. De bundel bestaat uit drie afdelingen: 'sonnetten', 'oefeningen' en een 'verantwoording', waarin Van Daalen een overzicht geeft van de eerdere publicaties in tijdschriften van deze gedichten. De sonnettenzijn gedichten over de paradijslijke staat van de liefde:

De liefste heeft een kamer op het westen.

Ik zie de volle maan en hij verlicht

de witte muren en de man in dit gedicht

die mijn naam zegt, die mij kust.


(p. 12)

Vooromslag van Maria van Daalen, De wet van behoud van energie (2007)

De wet van behoud van energie (2007)

Vier jaar later verscheen De wet van behoud van energie (2007). De gedichten van Maria van Daalen geven in deze bundel een ander beeld te zien dan in de voorafgaande bundels. Een echt poezelige dichteres zal zij nooit worden, maar in De wet van behoud van energie waaiert haar palet opnieuw verder uit. De kaders voor haar poëzie worden even gemakkelijk gevormd door religieuze invloeden uit regionaal beoefende geloofspraktijken in Haïti en West-Afrika als door het Friese platteland. We komen figuren tegen uit heden (Kouwenaar, Jellema) en verleden (Hadewych, Van Gogh).

Het is meer een kenmerk van ontwikkeling en verkenning van mogelijkheden dan een blijk van besluiteloosheid of zwakte.

Geloof is een onontkoombaar denken

waaraan de werkelijkheid, ontijdig

in zout en zweet moet zijn ontwrongen.

Maar dat is pas veel later.

Nu ademt nog een lelie zwaar na

onder het goud van een veeg zon.


(p. 57)