Hester Knibbe en de kritiek
De kritiek tussen 1982 en 1999
Knibbes eerste bundels kregen nauwelijks aandacht in de kritiek. Wel werd Knibbes eigen stijl opgemerkt: 'Van de vele dichteressen die de laatste jaren aan het woord komen, is Knibbe die met de meest klassieke inslag' (Rob Schouten, Vrij Nederland, 28 januari 1995). Na het verschijnen van Knibbes vierde bundel, Een bittere navel, verscheen een recensie van Arie van den Berg in NRC Handelsblad (23 mei 1997), waarin hij een ontwikkeling in haar dichterschap beschreef: ‘Sinds haar debuutbundel Tussen gebaren en woorden (1982) is Hester Knibbe met toenemende trefzekerheid, steeds strakker gaan formuleren. Werd het poëtisch evenwicht in Meisje in badpak (1992) nog verstoord door aan het cliché grenzende regels, in Een hemd van vlees (1995) vond ze haar vorm.’ Over Een bitte navel schreef Van den Berg: ‘Niet alleen qua vorm, maar ook inhoudelijk maken Knibbes gedichten een gewogen, beheerste indruk.’
Y. Né was in dagblad De Stem (16 juni 1997) vooral te spreken over Een hemd van vlees en minder over Een bittere navel: ‘De kracht van Een hemd van vlees was, dat [geheim en verlangen] werden opgeroepen tussen die ingehouden, bondige regels door. Nu zij breder worden uitgemeten, verliezen zij iets van hun magie. Wel is er meer plaats ingeruimd voor ontroering en geeft de dichteres zichzelf meer prijs. Hoe krapper Hester Knibbe haar gedicht bouwt, als een schaal rondom wat zich niet of nauwelijks zeggen laat, hoe meer spanning daarin ontstaat. En dat is vermoedelijk haar grote kracht. Het is de magie van de vorm, die bijna uit zijn voegen knapt. Dat is in Bittere navel minder het geval, waardoor de regels je ook minder bijblijven.’
De kritiek tussen 2000 en 2009
Over de bundel Een dunne duurzaamheid hadden critici zowel goede als minder goede punten op te merken. Maarten Doorman typeerde de gedichten als: ‘onnadrukkelijke, weinig lyrische gedichten, waarin tafereeltjes en kleine gebeurtenissen in weloverwogen woorden gestalte krijgen’ (NRC Handelsblad, 5 mei 2000). De afdeling ‘Antidood’ vond hij wel sterk. Koen van Baelen noemde Een dunne duurzaamheid over het algemeen een ‘overtuigende bundel’. Hierbij plaatste hij de kanttekening dat Knibbes poëzie formeel niet altijd even sterk is: ‘Een teveel aan enjambementen of een te gekunstelde formulering wil al eens een strofe of gedicht verknoeien’ (Leesidee, 1 juni 2000).
De bundel Verstoorde grond werd in de kritieken geprezen om de zware thema’s die deze behandelde, zonder onnodig sentimenteel te worden. Max Temmerman schreef dat Hester Knibbe hiermee ‘haar imago als dichteres van klassieke compacte verzen’ weer eer aandeed (Leesidee, 1 oktober 2002). Terwijl Jan de Bas juist stelde dat Knibbe bekend stond ‘als dichteres van hermetisch gecomponeerde poëzie’, maar ‘in deze bundel breekt met die traditie’ (HN Magazine, 29 juni 2002). Bij de bespreking van De buigzaamheid van steen in De Volkskrant (18 augustus 2005) stelde Piet Gerbrandy een probleem van Knibbes dichterschap aan de orde: ‘In de meeste gedichten is Knibbe zo sterk bezig zichzelf te beheersen door middel van denkarbeid, dat ze strandt in hopeloze abstracties.’ Al zijn bezwaren werden echter weggenomen in de laatste reeks ‘De kunst van het dragen’. Hierover schreef Gerbrandy: ‘Het is het gedicht zelf dat zijn ritme zoekt, wiegt en pas op de plaats maakt. Dat is aangrijpend vakmanschap.’
De bundel Bedriegelijke dagen werd door Luke Gruwez bestempeld als ‘een van de beste bundels die ik de afgelopen jaren te lezen kreeg’ (De Standaard, 12 september 2008). Janita Monna typeerde de gedichten als ‘solide, stevig en gesloten’, maar zeker de moeite waard wanneer het eenmaal gelukt is de toegang verwerven (De Groene Amsterdammer, 22 augustus 2008).
De kritiek vanaf 2010
Voor Archaïsch de dieren ontving Hester Knibbe in 2015 de VSB poëzieprijs, wat zorgde voor veel publiciteit voor de bundel. De jury prees Knibbes vermogen om grote vragen te stellen ‘zonder dat haar gedichten topzwaar worden’ en had bewondering voor de ‘stevige, klankrijke en toch hoogst hedendaagse vorm van de gedichten, en voor de sterke samenhang en dwingende stuwende kracht van deze belangrijke bundel, die de mens tot zijn ontgoochelende kern terugbrengt en vervolgens warm omhelst’. In Trouw (10 mei 2014) prees Janita Monna Knibbes 'averechtse manier van redeneren en de klankrijke, heldere zinnen'. Dit vond ze vooral terug in het eerste deel van Archaïsch de dieren. De rest van de bundel was volgens Monna beschouwlijker van toon en daardoor minder spannend. Ook Peter Swanborn had in De Volkskrant (31 mei 2014) enkele punten van kritiek: ‘het feit dat Knibbe haar gedichten vaak met min of meer rijmende woorden afsluit, lijkt soms op een trucje. En de losstaande gedichten die de twee helften van de bundel afsluiten, hadden beter weggelaten kunnen worden’. Afgezien daarvan was hij zeer lovend en bestempelde hij Archaïsch de dieren als een hoogtepunt in Knibbes oeuvre.