Suster Bertken: vrijwillig levend begraven
Het leven van Suster Bertken
Weinig is bekend over het leven van Berta Jacobs - niet veel meer dan haar bijnaam: Suster Bertken. In 1426 of 1427 werd de onwettige dochter van Jacob van Lichtenberg, proost van het kapittel van de Utrechtse Sint-Pieterskerk en later vicaris-generaal, geboren. In 1457 liet Suster Bertken zich insluiten in een cel in de Buurkerk. De kluis, die ze zelf had laten bouwen en bekostigd, zal niet groter geweest zijn dan 3,75 bij 4 meter (Ferguson, 1988, p. 455). Maar liefst 57 jaar bracht ze er door. Al tijdens haar leven maakte de insluiting haar beroemd: toen ze stierf liet de deken van het domkapittel de klokken tweemaal voor haar luiden, wat men gewoonlijk alleen deed voor belangrijke geestelijken. Uit rekeningen blijkt dat vele mensen Bertkens begrafenis in haar eigen kluis hebben bijgewoond; zes kerkwachters kregen een extra beloning voor het bewaken van de orde tijdens haar ter aarde bestelling. Haar graf is nooit meer teruggevonden, men situeert het nu onder het huidige pand op Choorstraat 25.
In haar doodskist werd een fles bijgesloten en die bevatte een document met een korte biografie in het Latijn. Deze akte is samen met Bertken verloren gegaan, maar er is wel een Middelnederlandse vertaling van deze tekst gemaakt die werd toegevoegd aan de Legenda aurea, een beroemde middeleeuwse verzameling heiligenlevens die in vele verschillende handschriftversies is overgeleverd. Daarvan bevond zich ook een exemplaar in het Utrechtse Regulierenklooster. Veel meer gegevens over het leven van Berta Jacobs dan in die beknopte biografie staan, zijn niet voorhanden. Er blijkt uit de tekst dat Bertken voor haar insluiting waarschijnlijk een non was, zij was 'een professide suster nae die reghel die alle die gheenen toe behoert te houden die inde enichheyt ende in clusen besloten werden' (Van Buuren, 1989, p.6). Waarschijnlijk behoorde ze tot het Utrechtse Jeruzalemconvent van de reguliere kanonikessen van de orde van Sint-Augustinus, dat onder toezicht stond van het Regulierenklooster. Het Regulierenklooster bewaarde eveneens de sleutels van de kluis.
De omstandigheden in de cel
Hoe Berta Jacobs de 57 jaren in de cel heeft doorgebracht wordt zeer beknopt verteld. Ze droeg al die tijd dezelfde kleding, namelijk een grof haren kleed. Ze at geen vlees of zuivelproducten en liep op blote voeten in haar onverwarmde cel, want ze maakte nooit vuur. Als recluse, ingekluisde, vulde ze haar dagen vooral met bidden en mediteren. Ze kon vanuit haar kluis makkelijk alle diensten volgen, want ze had uitzicht op het heilig 'cruys-choor'. Verder hield ze zich bezig met spinnen, weven, en schrijven. Ook praatte ze in de middag met voorbijgangers die langs haar cel kwamen. Veel mensen bezochten een kluizenaar/kluizenares om raad te vragen of gewoon voor een luisterend oor. Al luisterend en adviserend heeft Bertken zich behoorlijk populair gemaakt. Het was dus niet een leven in volstrekte eenzaamheid zoals bijvoorbeeld kluizenaars in de woestijn doorbrachten.
Er is lang gespeculeerd over de reden waarom Berta zich vrijwillig liet opsluiten in een minuscule ruimte en daar haar dagen sleet tot haar dood. Toen in 1958 duidelijk werd dat Bertken een buitenechtelijk kind was, heeft men daar de oorzaak gevonden van de 'zondigheid' waar Bertken steeds over rept. Ze zou als boetedoening voor haar onwettigheid zich hebben laten insluiten in een cel. In een verzameling sagen over mensen en gebeurtenissen in Utrecht wordt Bertkens wanhoop over haar zondige afkomst geparafraseerd:
Ik ben een bastaardkind. Net als Jezus. Op mij rust de grootste van alle erfzonden. O, mijn God. Hoe kan ik nog leven in een wereld als deze? Mijn hele bestaan wankelt. Ik wil rust. Rust om na te denken, rust om bij God te komen. Al deze dingen leiden mij af van God, terwijl ik, grote zondares, de rest van mijn leven nodig zal hebben om weer bij hem te komen' (Elenbaas, 1997, p. 197).
José van Aelst liet echter zien, dat het in de hogere geestelijke kringen, de kringen waar Bertkens vader zich in bevond, in het geheel niet ongebruikelijk was om kinderen te verwekken (Aelst, 1998, p. 262-272). Bertken hoefde zich dus niet te schamen voor haar afkomst en heeft dan ook, blijkens haar geschriften, de goede opvoeding gehad die paste bij een meisje van haar stand. Waarschijnlijk had Bertken een goede band met haar biologische vader en ook met haar oma van vaderskant, Belie. In 1449 stierven zowel Jacob van Lichtenberg als zijn moeder. In datzelfde jaar belegde Bertken bij de Buurkerk in Utrecht maar liefst dertig rijnsguldens, meer dan het jaarloon van een ongeschoolde arbeider. Dat Bertkens kleine fortuin afkomstig geweest zal zijn uit een erfenis van haar vader of diens moeder is zeer aannemelijk.
De dood van Suster Bertken
Zelf zou Suster Bertken slechts twee kleine boekjes van haar hand nalaten, waarin onder meer acht liedjes zijn opgetekend. Die liedjes gaven haar als een van de weinige vrouwen een plaats in de Middelnederlandse literaire canon.
Suster Bertken overleed op zondag 25 juni 1514 tussen zeven en acht uur 's morgens op zevenentachtigjarige leeftijd.