Robert Anker en de kritiek

Koele beheersing en het grote, wildere gebaar

Robert Anker debuteerde in 1979 met de gedichtenbundel Waar ik nog ben en publiceerde sindsdien nog verscheidene bundels. In 2008 verscheen Nieuwe veters, verzamelde gedichten 1979-2006 en een jaar later verraste hij met de ruwe bundel gemraad slasser d.d.t. Ook publiceerdehij essays, een toneelstuk, romans en verhalen - onder andere voor kinderen - en verzorgde hij literaire kritieken voor Het parool. Hij was lid van verschillende letterkundige jury's en ontving zelf enkele literaire prijzen, waaronder de Jan Campert-Prijs en de Herman Gorter-Prijs.

De jaren tachtig en negentig

Ankers debuut werd door Boudewijn Büch besproken in Het parool (11 januari 1980). Hij noemde de gedichten in Waar ik nog ben (1979) enigszins geringschattend postzegelpoëzie: 'Hij schrijft door middel van sober taalgebruik over een (ogenschijnlijk) klein ding of gebeurtenis'. Deze stijl werd volgens Büch te snel '(bewust) naïef' en dat stond hem tegen. Toch was zijn eindoordeel milder: 'Voor een verzamelaar van postzegels met natuurafbeeldingen zitten er hele mooie in de collectie van Anker'. J. Bernlef oordeelde tamelijk positief in de Haagse post van 1 december 1979 en bewonderde met name Ankers poging om 'uitgaande van de zicht- en tastbare werkelijkheid een nieuwe taalwerkelijkheid te ontwerpen'. Bernlefs bezwaren golden de matige diepgang in de afdelingen 'Reiger' en 'Kraai, Ekster': 'Anker heeft goed naar Van Geel gekeken en, net als Van Geel, leidt dat tot smalle gedichten die soms treffend van observatie zijn (vooral die over reigers), maar die niet "verder" gaan'.

Karel Soudijn was in NRC Handelsblad van 2 september 1983 terughoudend in zijn oordeel over Van het balkon (1983) en verweet Anker de beperkte blik van een bermtoerist: 'Er gebeurt veel, maar er gebeurt ook niets. Er wordt veel verteld, maar in de verhalen zit nauwelijks ontwikkeling. Dat is buitengewoon irritant, maar geeft tevens heel goed de problematiek weer van de bermtoerist en balkonreiziger'. Ook Ad Zuiderent (De tijd, 3 juni 1983) was van mening dat de beelden soms wat abstract bleven, maar in zijn visie wist Anker vaak genoeg het balkon 'mooi om te toveren tot een grensgebied tussen wereld en denken', en: 'je zou kunnen zeggen dat de gedichten van Anker op hun best zijn, wanneer zij het grensgebied tussen leven en denken niet al te eng maken, dus als het balkon nogal ruim is'.

De derde bundel Nieuwe veters (1987) was volgens de critici in meerdere opzichten een succesvol vervolg. Kees van Domselaar schreef in Het Utrechts nieuwsblad (3 maart 1988): 'Volstrekt nieuw is de wijze waarop het Anker in Nieuwe veters lukt zijn engagement een eigen geluid te geven, zonder te vervallen in 'hier-en-nu'-clichériek. De onaffe, elliptische zinsbouw, de quasi-spreektoon, het uiterst doeltreffend gebruik van allerlei postmoderne requisieten. De uitgekiende ritmiek, de welluidende dubbelzinnigheden, het zijn slechts enkele middelen waarmee Anker zijn modellen penseelt tot indrukwekkende gedichten'.

In De volkskrant van 18 december 1987 verwoordde P. Zonderland de door hem waargenomen vooruitgang in vergelijking met de vorige bundels: 'Nieuwe veters vormt een opmerkelijke en consequente stap in Ankers werk. De kunstmatigheid van veel van zijn eerdere poëzie is vervangen door een grotere souplesse, ondanks de vele bewust ontregelde zinnen en de eigenzinnige logica in deze boeiende nieuwe gedichten. Maar het belangrijkste is, lijkt me, dat Anker erin geslaagd is heldere, bijna filmische beelden te creëren waarin deze tijd zich laat betrappen. Nieuwe veters is effectieve poëzie uit de grote stad van Robert Longo en Tom Waits'.

Joost Zwagerman was ronduit postitief over Goede manieren *(1989) en benadrukte Ankers vakmanschap met betrekking tot verband tussen vorm en inhoud (Vrij Nederland*, 10 oktober 1990): 'Het knappe is dat zijn licht afwijkende syntaxis effectief de stadse chaos en fragmentatie weerspiegelt, terwijl Anker tegelijkertijd een heel eigen ritmiek in zijn regels weet te leggen. Deze ritmiek doet recht aan de beoogde grip op het straatrumoer al moet eveneens gezegd dat het rumoer van het Amsterdamse stationsplein [...] mij eigenlijk nog het meest doet denken aan de hoogst provinciaalse, tuttelige wijze waarop sommige EO-documentaires het plein in kwestie willen presenteren als de verzameling vierkante meters van ons land die het meest van God los is'. Zwagerman schreef echter ook dat hij Anker geen recht zou doen als hij niet zou vermelden dat 'de meeste van zijn stadsgedichten in Goede manieren nu juist zijn gevrijwaard van stereotiepe bewoordingen'.

Over In het vertrek (1996) schreef Rob Schouten in Vrij Nederland van 28 september 1996 gunstig. Hij noemt als achterliggende motivatie voor de bundel, en zelfs Ankers dichterschap: 'waar je ook bent, jachtig of vredig, zwijgend of telefonerend, de tijd blijft voorbij 'gutsen'. Op zich nauwelijks een spectaculaire waarneming, maar het knappe aan Ankers gedichten is dat ze dat gevoel niet zozeer uitdrukken als wel oproepen. Bij alle gedoe en dichterlijk geëxperimenteer overheerst toch een fundamenteel gevoel van melancholie en onvolkomenheid'. En: 'Het is als het ware of twee levensgevoelens, onbekommerd deelnemen aan het heden en weemoed om wat steeds weer overgaat, in deze poëzie een fusie zijn aangegaan'.

Na de eeuwwisseling

Ankerszesde bundel De broekbewapperde mens (2002) werd door Thomas Vaessens in Het financieele dagblad van 17 augustus 2002 zeer lovend ontvangen: 'Het mengsel van het (hier en daar) plechtstatige taalgebruik van de koele beheersing en het grote, wildere gebaar dat soms aan ge-orakel denken doet, is kenmerkend voor Ankers werk. Het is poëzie van de beheerste ontsporing'. De neologismen ontaardden volgens Vaessens nog wel eens in te gemaakte klanken, maar hij vond Anker desondanks zeer overtuigend en concludeerde: 'dit is poëzie die ondanks alles een rondborstige liefdesverklaring aan het aardse leven is'.

In 2006 verscheen Ankers bundel Heimwee naar. Zowel Erik Jan Harmens als Piet Gerbrandy waren niet echt te spreken over de bundel. Gerbrandy noemde de bundel overbodig 'broddelwerk'(De groene Amsterdammer, 27 januari 2010) en Harmens schreef op 19 mei 2006 in hetzelfde weekblad al: 'Vaak lijkt het heel wat, maar ontwikkel je het ingewikkelde, dan is het toch voor resultaatarme spierballerij.' Verderop vervolgt hij: 'Liever had ik werkelijke heimweegevoelens in mijn donder gevoeld.' Deze heimweegevoelens vond hij uiteindelijk in één van de laatste gedichten: 'Bingo. Prachtige virtuele rijm op het eind (aim-kwam) maar vooral eindelijk ook werkelijke heimweepijn, waarbij wordt terugverlangd naar een tijd waarin je met de krultang van je moeder als microfoon voor de spiegel Björn uitbeeldde, knikkend naar een denkbeeldige Agnetha, die in een seksloze catsuit van de ene glitterlaars op de andere hupte, terwijl jij niet eens wist wat seksloos was, en het zout van je zweet uit je dikbetraande puberogen wreef.'

Na het matig ontvangen Heimwee naar (2006) kwam Anker in 2009 met Gemraad Slasser d.d.t. De bundel fascineert de critici. Volgens Rob Schouten was Gemraad Slasser d.d.t. 'Ankers opwindenste bundel tot nu toe, poëzie vol wat hij noemt ‘Wonne’, welbehagen.' Hij vervolgt: 'Hoever heeft hij zich verwijderd van zijn ingetogen vroege gedichten!' (Vrij Nederland, 23 januari 2010). Ook Piet Gebrandy merkte de verandering op: 'Met Gemraad Slasser d.d.t. bewerkstelligt Anker niet alleen een revolutie binnen zijn eigen oeuvre, hij schreef ook de radicaalste bundel van 2009. Deze bundel is vreemd, lelijk, fout en onsmakelijk, maar op zo’n manier dat je hem moeilijk neer kunt leggen' (De groene Amsterdammer, 27 januari 2010). Volgens Victor Schiferli (Het parool, 10 februari 2010) bevat de bundel 'geen mooischrijverij of rozebrillenbrillenromantiek, maar rauwe poëzie die je vertelt wat je liever niet wilt horen'.

In NRC Handelsblad (30 december 2011) stelde Arie van den Berg dat Robert Anker beter een essay had kunnen schrijven in plaats van de bundel In het westen, de laatste trans: ‘Dit is geen gedicht, dacht ik al na een tiental pagina's, maar een pamflet. Een subtiele verdediging van de poëzie, dat wel, maar had Anker niet beter een essay kunnen schrijven?’ In Trouw (14 april 2012) vroeg Janita Monna zich hetzelfde af: ‘Want waarom dit politieke pamflet poëzie noemen, als het even zozeer drama is, of essay?’ Zij voegde hieraan toe: ‘En preekt Anker hier niet vooral voor eigen parochie? Want ‘de elite’ of de kunstliefhebbers of de linksen, zullen niet anders dan ‘ja’ knikken bij het lezen van Ankers regels.’

In Onvergetelijke toegewijde trouweloze tijd zag Janita Monna een andere Anker dan in zijn eerdere werk. Deze bundel werd volgens Monna gedragen door ‘stevig doorknede, krachtige zinnen’ (Trouw, 20 juni 2015). Arie van den Berg merkte in NRC Handelsblad (15 mei 2015) het verschil ook op en beschreef het als een ‘terugkeer naar de lyriek’. Volgens Van den Berg bevestigde Robert Anker met Onvergetelijke toegewijde trouweloze tijd opnieuw ‘dat het met hem menens is’.