Piet Paaltjens: romanticus, parodist, tekenaar

Paaltjens als romanticus

Paaltjens behoort onbetwist tot de romantici. Een romanticus is gericht op de wereld achter de aardse werkelijkheid, hij richt zich op het bovennatuurlijke en wil de aardse wereld ontvluchten. Maar tussen het ideaal van de romanticus en de werkelijkheid bestaat een groot verschil, de romanticus beseft dat en het vervult hem melancholie, met Weltschmerz. HaverSchmidt wordt genoemd bij de grootste romantici van Nederland, te weten: Eduard Douwes Dekker (Multatuli), François HaverSchmidt (Piet Paaltjens) en Gerrit van de Linde (De Schoolmeester). Daarbij is het opvallend dat deze schrijvers pas in de tweede helft van de negentiende eeuw een belangrijke rol spelen, terwijl de periode van romantiek in Nederland al in 1830 begint (Mathijsen, 2000, p. 72).

Ook Borger noemtHaverSchmidt als een van de weinigen in ons land die echt binnen de stroming van de romantiek te plaatsen is (Borger, 1968, p. 10). Maar Borger geeft wel aan dat we HaverSchmidt niet op één lijn kunnen stellen met de grote Europese romantici: 'Hij was geen Byron, geen Heine, geen Hugo, maar hij is in ons land een zo zuiver voorbeeld van romantisch voelen en denken, dat het de moeite waard is zich met zijn kleine oeuvre bezig te houden, vooral met zijn gedichten, die nog altijd de belangstelling van een groot publiek trekken; de Snikken en grimlachjes worden nog steeds herdrukt.'De aangeboren melancholie is, volgens Borger, de grootste overeenkomst van HaverSchmidt met de Europese grote dichters van die tijd.

In de romantische literatuurtreffen we de thema's liefde, doodsverlangen, of een combinatie hiervan,veelvuldig aan. Ook bij Paaltjens zijn deze thema's terug te vinden, bijvoorbeeld in'Immortellen XXXIII':

O ware ik toch verdronken

In den bitterzilten vloed!

In brakke liefdetranen

Te smoren is honingzoet.

(Paaltjens, 1878, p. 12)

Het gedicht 'De zelfmoordenaar' is gevormd met de bouwstenen liefde en doodsverlangen. Een verliefd stelletje gaat in de lente het bos in. Maar op het moment dat zij onder een boom willen gaan vrijen valt daar een laars uit.Als het paartje verschrikt omhoog kijkt zien zij het skelet van de zelfmoordenaar hangen, beeldend omschreven door Paaltjens:

Op zijn grijnzenden kop

Stond zijn hoed nog rechtop,

Maar de rand was er af. Al zijn linnen

Was gerafeld en grauw.

Door een gat in zijn mouw

Blikten mieren en wurmen en spinnen.

Zijn horloge stond stil,

En één glas van zijn bril

Was kapot en het ander beslagen.

Op den rand van een zak

Van zijn vest zat een slak,

Een erg slijmrige slak, stil te knagen.

In een wip was de lust

Om te vrijen gebluscht

Bij het paar. Zelfs geen woord dorst het spreken.

't Zag van schrik zóó spierwit

Als een laken, wen dit

Reeds een dag op het gras ligt te bleeken.

(Mathijsen, 2003, p. 47)

Een typisch Paaltjens-gedicht - een en al doodsverlangen- is'Immortellen XCVI' waarin Paaltjens een doodbidder ziet lopen en daarbij vol vreugde denkt:

hoe hij ook weldra

Uit bidden zal gaan voor mij.

(Mathijsen, 2003, p. 28)

Heine was een Duitse, typisch romantische dichter, waarbij vooral uit zijn vroege poëzie de Weltschmerz spreekt die we ook bij Paaltjens terugvinden. De relatie Paaltjens-Heine is snel gelegd als we in de Studenten-almanak van 1856 lezen: 'De "Immortellen" schijnen navolging van Heine te ademen' (Almanak, 1856, p. 241). Maar dan vervolgt HaverSchmidt met ironische ondertoon:

'Overigens was Heine de man niet voor Piet Paaltjens, die meer de twee Steinmetzen, de Thouars, J.C. Perk, J. Chr. Gewin, F.H. Greb, F.C de Greuve, en andere corypheën van onze letterkunde tot model had gekozen.Inzonderheid liep Paaltjens hoog met den beroemden Kamper rederijker F.F.C. Steinmetz.´

(Almanak, 1856, p. 241)

De publicaties van de genoemde dichters vinden we alleen in almanakken terug. Zij hebben geen grote bekendheid genoten. De onderwerpen van hun gedichten hebben vooral te maken met de zorgen en vreugden van het dagelijks leven. De Leidse student zal de ironie van HaverSchmidt begrepen hebben, en heeft er waarschijnlijk hartelijk om gelachen(Mathijsen, 2003, p. 88).

Literair-historici gaan ervan uit dat HaverSchmidt inderdaad door Heine beïnvloed is (Mathijsen, 2003, p. 98). En volgens Uyttersprot gaat de zwaarmoedigheid van HaverSchmidt zelfs dieper dan bij Heine, omdat het bij HaverSchmidt 'meer grondslag van zijn wezen is geweest' (Uyttersprot, 1953, p. 418).

Mathijsen ziet overeenkomst tussen een cyclus van gedichten van Paaltjens en Heine. In Paaltjens' cyclus 'Tijgerlelies' zijn de gedichten respectievelijk gericht aan de vrouwen: Betsy, Rika, Jacoba en Hedwig. Dit is in navolging van de cyclus: 'Verschiedene', waarin Heine het woord richt tot Jenny, Emma, Diane, Klarisse en enkele andere dames(Mathijsen, 2003, p. 99). En in het gedicht 'Liefdewraak' van Paaltjens vinden we een strofe die direct naar Heine verwijst (Uyttersprot, 1953, p. 417):

Hij zingt van 'Thränen', 'Höllenschmerz',

Van 'Sehnsucht', 'Grab'en 'Tod';

En weent zijn beide wangen nat

En beî zijn oogen rood.

(Mathijsen, 2003, p. 40)

In de vroege poëzie van Heine treffen we graf, dood en tranen veelvuldig aan. En de titel van een van zijn gedichten luidt: 'Sehnsucht'. Höllenschmerz, wat 'helleverdriet' betekent, is een 'Heiniaans woord' (Mathijsen, 2003, p. 98).

Ook volgens Colmjon is HaverSchmidt onmiskenbaar geïnspireerd door Heine, maar Paaltjens heeft zijn humor verhollandst. Als voorbeeld van een gedicht waarin 'de Heiniaanse spot uitstekend verhollandst is' noemt Colmjon 'Immortellen XVI' (Colmjon, 1953, p. 213):

Zijn goudblonde lokken en knevel,

Zijn geestvolle neus en mond,

Zijn vergeetmijnietblik, zijn tenorstem

en zijn New-Foundlandsche hond,

(Mathijsen, 2003, p. 20)

De verwantschap tussen de dichters Paaltjens en Heine is er wel volgens Mathijsen, maar zij stelt vast dat er geen sprake is van navolging door Paaltjens. De overeenkomst berust volgens haar op het feit dat, zowel bij Heine als bij Paaltjens, aan een gedicht met aandoenlijke inhoud aan het slot een humoristische wending wordt gegeven. De combinatie van verhevenheid en de dingen van alledag in de gedichten zorgen voor deze plotselinge wending (Mathijsen, 2003, p. 100).

Piet Paaltjens als parodist

HaverSchmidt gebruikte in zijn poëzie regelmatig de parodie om een komisch effect te bereiken.Marita Mathijsen noemt daarbij als voorbeeld het gedicht 'De bleeke jongeling'. Dit is een parodie op een gedicht van Jan van Beers, 'De zieke jongeling'. Wat betreft de inhoud zijn de twee gedichten wel verschillend. De overeenkomst is volgens Mathijs en te vinden in de thematiek: het ongeziene lijden. In Van Beers' gedicht sterft een jongen aan de tering. Terwijl hij op zijn ziekbed ligt ziet hij buiten zijn geliefde op de kermis met een andere jongen dansen.De dag erna is hij dood.In Paaltjens' 'De bleeke jongeling' sterft een jongen aan een gebroken hart:

Opgehouden heeft te koken

's Jongelings bloed. - Zijn harte was gebroken.

(Mathijsen, 2003, p. 13)

Mathijsen ziet ookverwantschap tussen de twee gedichten in de natuurbeschrijvingen van beide dichters (Mathijsen, 2003, p. 95). Een strofe uit het gedicht 'De zieke jongeling' van Van Beers:

En 't was avond; - kalm en statig

Rees de maan aen d'oostertrans,

Heel het dorpken zacht-omhullend

Met heur zilvren tooverglans.

Deze strofe vertoont grote overeenkomst met de eerste strofe uit Paaltjens gedicht 'De bleeke jongeling':

't Avondt. Aan den westertrans

Zinkt, in goud gehuld en glans,

Statig 't zonnelicht ter neer

In den schoot van 't wieglend meer

(Mathijsen, 2003, p. 96)

Paaltjens' gedicht 'Liefdewraak' is een parodie op 'Jenny' van de dichter J.L. van der Vliet. Beide gedichten gaan over onbeantwoorde liefde. HaverSchmidt begint zijn gedicht met een strofe die hij bijna letterlijk uit Van Vliets gedicht overneemt. Van Vliet dicht:

Ha! weet ge 't niet wat kanker woedt

In 't eens miskende hart,

Als liefde 't vuur der wraak ontsteekt!

En misdaad groeit uit smart?

(Mathijsen, 2003, p. 96)

Bij Van Vliet wordt een wrede, hartenbrekende jonkvrouw vermoord door een aanbidder. Zij ligt in het bos dood in de sneeuw. Paaltjens laat zijn afgewezen minnaar als volgt wraak nemen op zijn geliefde:

En vol van wraak buigt hij zich neer,

Pakt fluks een sneeuwbal saâm

En werpt hem, paarsch van nijdigheid,

Bij 't liefje door het raam

(Mathijsen, 2003, p. 41)

Het verschil in heftigheid van de wraakactie heeft een komische werking.

Piet Paaltjens, 'Des zangers min', gedrukt door Stichting Boekdrukkunst in Leiden (uit: Snikken en grimlachjes, 1994)

In Paaltjens' 'Des zangers min' wordt het lied 'Mignon' uit Wilhelm Meisters Lehrjahre (1795-1796) van Goethe geparodieerd:

Kennst du das Land, wo die Zitronen blühn,

Im dunkeln Laub die Gold-Orangen glühn,

Ein sanfter Wind vom blauen Himmel weht,

Die Myrte still und hoch der Lorbeer steht.

Kennst du es wohl?

  Dahin! Dahin

Möcht' ich mit dir, o mein Geliebter, ziehn!

Kennst du das Haus, auf Säulen ruht sein Dach,

Es glänzt der Saal, es schimmert das Gemach,

Und Marmorbilder stehn und sehn mich an:

Was hat man dir, du armes Kind getan?

Kennst du es wohl?

  Dahin! Dahin

Möcht' ich mit dir, o mein Beschützer, ziehn!

(Goethe, 1949, p. 155)

Mignon heeft heimwee naar haar vaderland Italië. Paaltjens maakt van 'Mignon' een 'platte versie'. Daarin bezingt hij het kleiaardappelland en een huisje op palen in Friesland, waar je lekker gebak kan krijgen. (Mathijsen, 2003, p. 97):

"Kent gij het land," zoo zingt hij, "waar

De kleiaardappel groeit?

Waar trouw aan vorst en mannenwoord

En waar de veeteelt bloeit?

Kent gij het land, waar MINA toeft?

Kent gij het wel? Daarheen!

Daarheen richtte ik zoo eeuwig graag,

Geliefde, 't linkerbeen!

Kent gij het huisje?" zingt hij weer,

"Op palen rust zijn dak,

En Friesche schoonen bieden u

Een smakelijk gebak,

En zien u aan, en vragen u

Een glaasje pons. Daarheen!

Daarheen richtte ik zoo eeuwig graag,

Geliefde, 't rechterbeen!" enz.

(Mathijsen, 2003, p.45)

In de poëzie van Paaltjens zijn ook sporen van de romantische ironie van de Duitse dichter Heinrich Heine terug te vinden. Ook Heine wordt geparodieerd door Paaltjens. Jongejan noemt in zijn boek De humor, "cultus" der Romantiek in Nederland een strofe uit Heines gedicht 'Angelique':

Die Eichen sind grün, und blau sind die Augen

Der deutschen Frauen; sie schmachten gelinde

Und seufzen von Liebe, Hoffnung und Glauben; -

Ich kann's nicht vertragen - es hat seine Gründe.

(Heine, 1979, p. 34)

En vergelijkt deze met een strofe uit 'Aan Rika' van Paaltjens:

Waarom heb gij van dat blonde haar,

Daar de engelen aan te kennen zijn? En dan,

Waarom blauwe oogen, wonderdiep en klaar?

Gij wist toch, dat ik daar niet tegen kan!

(Jongejan, 1933, p. 538)

Paaltjens heeft ook zijn eigen Weltschmerz en wereldverachting bespot in 'waarschijnlijk directe parodieën op Byron's en Heine's verzen' (Jongejan, 1933, p. 537). Als voorbeeld noemt Jongejan hiervan het slot van 'Immortelle C' dat zowel Heiniaans, als door overdrijving parodistisch is:

Verveeld heeft mij eindlijk dat haten,

Dat eeuwiggezang en geween,

Ik zweeg, en zooals ik nu zwijg,

Zoo zweeg er op aarde nooit een.

(Jongejan, 1933, p. 538)

Portret van Piet Paaltjens (uit: Snikken en grimlachjes, 1867)

Een portret van Piet Paaltjens

Het frontspice inSnikken en grimlachjes is een portret van Piet Paaltjens. Over dit portret schrijft Marita Mathijsen: 'Van de eerste druk zijn exemplaren gesignaleerd met onderling afwijkende portretten.' Bij het exemplaar dat hiernaast is afgebeeld kijkt de geportretteerde naar rechts, de signatuur staat er links naast en de naam van de lithograaf - met de toevoeging: 's-Hage - rechtsonder. Er is ook een exemplaar waarbij de geportretteerde naar rechts kijkt, de signatuur staat links naast en de naam van de lithograaf linksonder. In weer een ander exemplaar kijkt de geportretteerde naar links, met de signatuur rechts naast en de naam van de lithograaf - met de toevoeging: 's Hage - linksonder (Mathijsen, 2003, p. 147).

De tekening van het portret van Paaltjens is gemaakt door Johan Michaël Schmidt Crans uit Den Haag. Er zijn twee briefjes van Schmidt Crans aan HaverSchmidt gevonden waarin hij, in de stijl van Piet Paaltjens, schreef over het portret. De brieven dateren van 12 en 23 januari1867:

Brief van 12 januari 1867:

Amice, Hierbij eene schets van onze onvergetelijke Piet. Gij zegt in Uwe geachte letteren van11 dezer dat ik den geest van Piet waardeer. Ja! en meer nog ik heb Piet lief!! met de Esthetische liefde die alle miskende genieën elkander toedragen. Mijn doel is daarom om zooveel mogelijk diep gevoel en Weltschmerz in zijne gelaatstrekken te leggen. Wat is u ideé over de schets, laat mij dit spoedig weten, dan kan ik de uitvoerige teekening spoedig zenden. Mijne naam te verbinden aan den Onsterfelijken is voor mij een onuitsprekelijk geluk waaraan ik nooit had durven denken. Met minzame groeten TT J.M. Schmidt Crans.

Brief van 23 januari waarbij de tekening is meegestuurd: Amice! Hierbij het Portret van den dierbaren. Ik hoop dat het naar u genoegen zal zijn. Mijne vrouw was mij bijna ontrouw geworden, bij het beschouwen der lieflijke trekken, doch ik heb het uit hare handen gerukt en onder mijne papieren verborgen; maar mijne Schoonzuster die bij ons logeert vond het echter en werd zoo door zijne blik geboeid, dat zij het stellige voornemen heeft opgevat, om de lieve Piet op te sporen, en er zelfs eene reis rond en dóór de wereld desnoods voor zal doen. Ik hoop dat zij hem vinden moge, want Piet als mijn zwager te noemen, zouden zelfs mijne Illusiën te boven gaan. Ik heb gehoord dat gij nog deze winter eens zult komen lezen, is dat zoo? Na minzame groeten TT J.M. Schmidt Crans.

(Nieuwenhuys, 1981, p. 23)

Tekeningen van HaverSchmidt

HaverSchmidt zelf tekende ook, al van jongs af aan. Enkele gedichten en verhalen uit zijn jeugd voorzag hij van tekeningen, hij heeft bijvoorbeeld illustraties gemaakt bij het verhaal 'Barend Krul'. In de Studenten-almanak voor het jaar 1857 zijn enkele van zijn tekeningen gepubliceerd. De overige tekeningen van HaverSchmidt die bewaard zijn gebleven berusten in de Collectie HaverSchmidt van de Leidse Universiteitsbibliotheek.

Dyserinck beschrijft hoeHaverSchmidt het tekenen aanpakte: 'Eigenaardig begon hij altijd met neus en mond, zoodat de hem omringende jeugd nieuwsgierig keek naar hetgeen er voor den dag zou komen' (Dyserinck, 1908, p. 43). HaverSchmidt tekende voornamelijk karikaturen waarbij de onderwerpen uiteenlopen van vechtende jongens, hollende paarden, boerderijen en veldslagen tot 'een vader, een moeder en een dochter die een baby gaan uitzoeken in een veldboerenkool' (Van Zonneveld, 1991).

De tekeningen van HaverSchmidt in de Studenten-almanak voor het jaar 1857 bespreekt Dyserinck uitvoerig inde biografische schets Fr. HaverSchmidt (Piet Paaltjens) (Dyserinck, 1908, p. 42-47). Dat de illustraties door HaverSchmidt zijn gemaakt is af te leiden uit de initialen die we op de tekeningen aantreffen: FH.

Op een van HaverSchmidts tekeningen zien wee en echtpaar op de bank zitten, de man kijkt erg scheel. Het onderschrift bij de tekening bestaat uit twee regels van Nicolaas Beets' gedicht 'Mazappa':

Zijn vrouwtje scheen het anders toe,

Die dertig jaren met hem scheelde

(Dyserinck, 1908, p. 43)

Onder deze tekening staat een afbeelding van een vrouw, die haar oor te luisteren legt bijde uitgestoken blotevoet van haar man en zij zegt:

Mij dunkt, daar klonk iets in die toonen

(Dyserinck, 1908, p. 45)

Hier gaat het om een komische verwijzing naar 'Jose', een romantisch verhaal in dichtvorm door Nicolaas Beets, waarin Florinde zwaarbedroefd aan de voet van haar geliefde edelman Jose neerzijgt:

Zy lag als beeld der Raadloosheid,

Gekromd aan Josees voet

(Beets, 1838, p. 48-49)

De tekening op de volgende paginais een afbeelding van een minnaar die het portret van zijn geliefde in een koffiemolen vermaalt, met als onderschrift eenversregel van de dichter Hendrik Jan Schimmel:

Nu moet ik haar beeltnis malen

(Dyserinck, 1908, p. 47)

Daaronder staat een tekening afgebeeld van een man met harp in een apotheek. Het onderschrift verwijst naar een regel uit het gedicht 'Kuser' van Beets.In 'Kuser' wordt een beeld geschetst van een persoon die zich in een loofprieel bevindt:

- My dunkt, hy slaat de regendropplen gâ,

Die aan den tak, waarop hy de oogen richt,

Gezevenkleurd door 't op hen brekend licht,

Nog hangen, en wier zacht en helder nat

Een oogenblik vertoeft op ieder blad,

Tot dat de drop, steeds meer en meer bezwaard,

Moet vallen, en ter neder spat op de aard.

- De beuzelaar! .... Stil! Schort uw oordeel op;

Zijn ziel houdt zich niet bezig met dien drop

(Beets, 1979, p. 49)

Dyserinck licht toe:als je weet dat Beets in eerste instantie apotheker zou worden, en zelfs een tijd bij zijn vader in de apotheek gewerkt heeft, is de tekening van HaverSchmidt 'dubbel aardig'. Op de afbeelding zien we Beets al harpspelend in de apotheek zitten - met op de toonbank een trommel met drop - zijn ogen ten hemel gericht, met het onderschrift:

Zijn ziel houdt zich niet bezig met dien drop.

(Dyserinck, 1908, p. 45)

Op een andere pagina, waar alleen de onderste tekening van de hand van HaverSchmidt is, zijn eenvader met zoon in een hoedenwinkel afgebeeld. Vader wilde pet van zijn zoon vervangen door een hoed:

Ik bid u, wil mijn zoon behoeden.

Onder deze regel staat: 'Loosjes: "De meineed"'.Dyserinck vermeldt dat de dichter Loosjes nooit een gedicht heeft geschreven dat die titel draagt (Dyserinck, 1908, p. 46).

Een andere opvallende tekening komt uit de Collectie HaverSchmidt. Op deze tekening heeft HaverSchmidt zichzelf afgebeeld met hoge hoed en paraplu. Dyserinck noemt het HaverSchmidts 'eigen portret in het karakter van den ouderwetschen catechiseermeester' (Dyserinck, 1908, p. 47). Naast de tekening staat het volgende gedichtje:

Daar gaat i heen

Met zijn eene lange been

Zijn rok is wat klein

Maar zijn hart is rein

Onder het rijm is,beter zichtbaar, het vers nogmaals opgeschreven en de volgende opmerking toegevoegd:

Door Piet Paaltjens zelven getekend en gerijmd in mijne pastorie te Helder 1862/63.

(Dyserinck, 1908, p. 47)

'Souvenir Beekhuizen' is de titel van een persoonlijk dagboek van HaverSchmidt. Het bevat verzen en tekeningen door HaverSchmidt uit de periode 17 juni tot 29 juli 1870, toen de familie in Velp op vakantie was. HaverSchmidt had het dagboekje voorzien van portretten van zijn dierbaren. Op 25 juni 1870 maakte HaverSchmidt een gedichtje over zijn schoonzus Roos Osti:

Roosje ging naar Kleef

Maar de regen bleef.

'K wou er wat voor geven,

Was Rooshier en de regen te Cleve.

P.S.

Niet te Kleef, verneem ik met schrik,

Zit onze Roos, doch te Emmerik.

Hoe het zij, ik voor mij wou maar,

Roos zat hier en de regen dáár.

(HaverSchmidt, 1994b, p. 18)

Op 26 juni schreef HaverSchmidt een vervolg:

Tot overmaat van zegen

Weer een nieuwe voorraad regen.

(HaverSchmidt, 1994b, p. 20)

Deze verzen zijn licht van onderwerp, in tegenstelling tot het gedicht van 24 juni waarin HaverSchmidt over het huwelijk tegen de ongetrouwde vriendin Jeanette Klein en schoonzus Roos zei:

Dat beteekent Janetje,

En Roosje! geen pretje

Alleen is het huwelijk.

Het klinke vrij gruwelijk,

En toch is het waar

Het gedicht eindigt heel wat fleuriger met:

Want, net als in de natuur zoo gaat

Het ook in de huwelijksstaat:

Op regen volgt zonneschijn.

(HaverSchmidt, 1994b, p. 16)

Van Zonneveld stelt bij het laatste gedichtje de veelbetekenende vraag: 'waarom wordt juist dit vers gevolgd door een portret van HaverSchmidts echtgenote?'. Ook noemt hij de vakantieversjes 'vooral curieus', maar ze 'halen zeker niet het niveau van Piet Paaltjens' beste werk' (Van Zonneveld, 1991). Peter van Zonneveld heeft een heel artikel gewijd aan de onbekende tekeningen van HaverSchmidt. Dit artikel is inNRC Handelsblad van 12 augustus 1991 verschenen onder de titel: 'Een baby uitzoeken in een veld boerenkool: onbekende tekeningen en versjes.'