Lucebert: tekenaar, schilder, fotograaf (2)
© illustraties: Erven Lucebert (De tekeningen zijn hier gereproduceerd met toestemming van de Erven Lucebert, bij wie het copyright berust. Overname is niet toegestaan)
Cartoons voor De Telegraaf, 1954
In De Telegraaf van 30 maart 1954 werden twee cartoons van Lucebert afgedrukt bij een artikel van Jan Spierdijk, 'De Dolle Keizer thuis een stille dichter. Op bezoek bij Lucebert in Bergen (N.-H.)' (p. 3). Dit bezoek werd niet toevallig gebracht: de dag ervoor stond op de voorpagina van De telegraaf een bericht over de geruchtmakende prijsuitreiking aan Lucebert: '"Keizer" Lucebert uit Sted. Museum gejaagd' (De telegraaf, 29 maart 1954, p. 1). Dit was niet de eerste rel rond de experimentele dichters geweest: de tentoonstelling van de experimentele kunstenaars had in 1949 al voor beroering gezorgd, in 1953 had Bertus Aafjes de experimentele poëzie gedemoniseerd en de verwijdering van Lucebert en zijn 'gevolg' uit het Stedelijk Museum in 1954 was een nieuwe rel. Vandaar het interview met Lucebert in De telegraaf.
De twee cartoons werden ingeleid met de tekst: 'Behalve experimenteel dichter en schilder is Lucebert in zijn vrije tijd ook tekenaar van "cartoons". Twee hiervan uit de serie: "Ik kom even wat rechtzetten" en "Het genie".' (bijschrift, p. 3). De eerste cartoon is een pentekening in zwarte inkt, met getekend onderschrift 'Ik kom even wat recht zetten' (63x45 mm; incl. onderschrift: 73x45 mm), gesigneerd linksonder: 'Lucebert.' De tweede cartoon is ook een pentekening in zwarte inkt, met drie getekende namen ('Leda', 'Jupiter', 'Athena') en met een getekend onderschrift 'Het genie' (168x85 mm; incl. onderschrift: 195x85 mm), gesigneerd rechtsonder: 'Lucebert.'
Cartoons voor Het Parool, 1954-1955
Aan de cartoons van Lucebert voor Het Parool is duidelijk te zien hoe hij rekening hield met de smaak van het algemene publiek: ze zijn aangepast aan de humor van de tijd en niet zo sarcastisch of politiek uitgesproken als Luceberts vrije werk. Deze cartoons zijn vrijwel onbekend; genoteerd was dat Lucebert zulke zaken ondernam: 'Tekende om den brode boekomslagen, illustraties en cartoons. Van de laatsten werden er een paar in Het Parool afgedrukt' en daarbij was er een (met een foute datering) afgebeeld, ziede catalogus Lucebert: Schilderijen, gouaches, tekeningen en grafiek (1969, p. [4]). Daarin werd als datum van de cartoon '[19]53' genoemd. De cartoonrubriek, met de gearceerde lijn boven en onder verscheenweliswaar vanaf september 1953 in Het Parool, maar bevatte voor het eerst een bijdrage van Lucebert in augustus 1954. De in de genoemde catalogus afgedrukte cartoon verscheen pas op 22 februari 1955.
De eerste cartoon in Het Parool, 3 augustus 1954, p. 3, is een pentekening in zwarte inkt (145x54 mm, [incl. kader: 158x58 mm]), gesigneerd rechtsonder: 'Lucebert'.
De tweede cartoon van Lucebert inHet parool verscheen op 18 februari 1955 (p. 3): een pentekening in zwarte inkt (95x90 mm;incl. kader: 107x115 mm),gesigneerd rechtsonder: 'Lucebert'.
En maand later verscheen inde krant De Waarheid een bespreking van een tentoonstelling van Lucebert bij C.G.A. Corvey Papiergroothandel in Amsterdam: 'Lucebert is een van de jonge experimentele dichters, die in de loop van de na-oorlogse jaren nogal veel stof hebben doen opwaaien. Naast de pen hanteert Lucebert ook potlood en penseel, en hij doet dat lang niet zonder vaardigheid. Tot en met 28 Febr. kunt u bij Corvey, Keizersgracht 289, zijn tekeningen bekijken, die U moet beschouwen als een soort experimentele liefhebberij. Zijn werk heeft vaak iets weg van de Amerikaanse tekenaar Steinberg en geeft verder blijk van een grote verwardheid. U zult het vaak "gek" vinden, maar U mag er gerust om lachen, dat doet Lucebert zelf stellig ook.'(De Waarheid, 17 februari 1955, p. 2).
De derde cartoon verscheen in Het Parool van 22 februari 1955 (p. 3), een pentekening in zwarte inkt (65x1105 mm;incl. kader: 83x115 mm), gesigneerd rechts onder: 'Lucebert'.
In Het parool van 16 maart 1955 (p. 3) verscheen een vierde cartoon, een pentekening in zwarte inkt (105x111 mm;incl. kader: 116x115 mm), gesigneerd rechts onder: 'Lucebert'.
De laatste cartoon van Lucebert in Het parool verscheen op 12 augustus 1955 (p. 3): een pentekening in zwarte inkt (98x84 mm;incl. kader: 109x115 mm), gesigneerd rechtsonder: 'Lucebert'. Lucebert vertrok op 20 september 1955 naar Oost-Berlijn op uitnodiging van Bertolt Brecht. De waarheid berichtte op 21 september 1955: 'Het ligt in het voornemen van de dichter, die noch in Amsterdam, noch in Bergen een woning kon krijgen, doch in Oost-Berlijn een huis kreeg toegewezen, zich daar te vestigen.' Het Limburgsch dagblad van 10 september 1955 voegde daaraan toe: 'De woning van Lucebert in Bergen, een oude boerderij, moest worden afgebroken en dit is mede van invloed geweest op zijn besluit.'
Lucebert verbleef tot juli 1956 in Berlijn. Hij had er echter nauwelijks inkomsten. Ook na terugkomst waren de geldzorgen niet opgelost. Uitgever Wim Schouten schreef in zijn herinneringen: 'Uit de verkoop van tekeningen en gouaches kon ik Tony [Swaanswijk] zo nu en dan wat geld brengen. Een druppel op een gloeiende plaat. Geld voor materiaal om schilderijen te maken, was er in geen velden of wegen. Langzaamaan werd Lucebert als beeldend kunstenaar bekender en veranderde de situatie.' (Wim Schouten, Een vak vol boeken, 1988, p.130).
Vignetten voor Litterair paspoort, 1955
Voor een aflevering van Litterair paspoort (jaargang 10, nummer 85), maart 1955, maakte Lucebert vier vignetten, die aan het slot van artikelen werden geplaatst. Het tijdschriftvermeldde op pagina 71: 'De vignetten in dit no. zijn van Lucebert'. De eerste tekening (p. 49) was een pentekening in zwart (23x80 mm), gesigneerd rechtsonder: 'L.',afgedrukt als slotvignet bij Jan Vermeulen, 'Signatuur' (p. 49). Hettweede vignet(p. 54) is een pentekening in zwart (83x75 mm), gesigneerd rechtsonder: 'L.'. Dit is afgedrukt als slotvignet bij Jan Vermeulen, 'De politiek der poëzie' (p. 52-54). Het derde vignet (p. 62) is een pentekening in zwart (38x72 mm), gesigneerd rechtsboven: 'L.', afgedrukt als slotvignet bij G. Sötemann, 'Leven en werk van Edwin Muir' (p. 60-62). Het vierde vignet (p. 65) is een pentekening in zwart (64x78 mm), gesigneerd rechtsonder: 'L.'. Deze tekening is afgedrukt als slotvignet bij J.J. Strating, 'Britten in Azië en Afrika' (p. 63-65).
In een recensie van de expositie van Lucebert bij C.G.A. Corvey Papiergroothandel te Amsterdam (februari 1955) werden niet gepubliceerde cartoons besproken: 'Lucebert de experimentele kunstenaar is het in feite een lust, het conventionele kapot te slaan, zowel met zijn gedichten, als met zijn tekeningen. Met laatstgenoemde scheppingen is dit eenvoudiger, omdat daarin - vooral de caricaturen -de ruimte voor de spot bestaat, en visueel gemakkelijk aanspreekt. Deze producten van Lucebert zijn alleszins vermakelijk, alhoewel men van een kunstenaar, die inmiddels dertig jaar is geworden, wel eens iets bezonkeners zou willen zien. Maar in genoemde toonzaal deelt hij links en rechts zijn critiek uit! In de tekening "Aan de onbekende voetballer" hekelt hij de opzettelijkheden van deze sport. Hij doet dit min of meer op gelijke wijze in het monument "Aan onze boksers" dat hij tekende, met een tweetal figuren, die belachelijk zijn in hun verschijning van machtig krachtvertoon. Evenzeer hekelt hij het burgerlijk echtpaar, met hun beide brave kinderen, die aan de schoot van hun moeder - vader staat achter zijn echtgenote opgesteld -liederen van bladmuziek zingen. Lucebert geniet van deze dingen en tekent b.v. een onbewoond eiland, met een drenkeling, die ineens twee zeemeerminnen ziet verschijnen, die met elkaar in een kakelend gesprek inmiddels nijver de breikous hanteren.' Hierbij werd een tekening afgebeeld van een tovenaar/schilder. (Utrechtsch nieuwsblad, 5 februari 1955, p. [11]).
Omslagen voor Andreus en Campert, 1952-1953
Voor de vrienden in de experimentele dichtersgroep van de jaren vijftig maakte Lucebert verschillende omslagtekeningen voor dichtbundels en prozaboeken. Bert Schierbeek, Hans Andreus en Remco Campert kregen zo een bij hun gedichten passende jas.
De bundel Een standbeeld opwinden van Remco Campert verscheen in november 1952 met op het omslag een tekening van Lucebert (214x137 mm), gesigneerd, linksonder: 'Lucebert'. In een brief aan Remco Campert en Rudy Kousbroek schreef Lucebert: '[...] ik zal een bescheiden omslag ontwerpen, maar helemaal "gewoon" behoeft het toch niet te worden? De titel is als ik het zeggen mag vrij vreemd. Vrijer nog dan de vogels en ik weet er, trots mijn verstrekkende fantasie, niet goed raad mee. Tientallen lunaparkachtige statue-dromen heb ik er bij gekregen en zeker, dat is een bewijs van haar poëtische juistheid. Dat [is] tenslotte, lijkt mij, om de titel in beeld gerealiseerd te krijgen, 't een of 't ander fraai standbeeld gevuld met vage raderwerken het eenvoudigste en fraaiste. Maar god riep hij door de donkere corridor ik wil ook wel de torten doen spinnen [...]'. (veilingcatalogus Bubb Kuyper,29-30 november, 1-2 december 2011, p. 366).
De bundel Italië van Hans Andreus verscheen bij de Haagse uitgeverij A.A.M. Stols in december 1952. Voor het omslag maakte Lucebert een collage van pentekeningen in zwarte inkt, gereproduceerd in blauw en geel (195x121 mm),gesigneerd, rechtsmidden: 'Lucebert'. Het omslag is eerst bedrukt in blauw en vervolgens in geel. Lucebert maakte nog twee tekeningen voor de uitgave. De originele tekening in Oost-Indische inkt (273x214 mm) bevindt zich in de collectie van het Stedelijk Museum, Amsterdam. Op 2 mei 1952 schreef Lucebert aan J.P. Barth van uitgeverij Stols dat Andreus en Kousbroek hem om een omslagtekening gevraagd hadden en Barth ging daarmee akkoord en wilde Lucebert graag ontmoeten. Deze ontmoeting vond plaats op 20 mei in Amsterdam. In een van de brieven aan J.P. Barth, juni 1952, omschreef Lucebert zichzelf als 'de heer Lucebert oud 27 j. ornamentalist'. De auteur Andreus was 'ingenomen'met het omslag. (Peter Hofman, Lichtschikkend en zingend (2004, p. 266).
Lucebert ontwierp ook het omslag voor Hans Andreus' bundel De taal der dieren, die in Amsterdam verscheen bij De Bezige Bij in mei 1953. Deze tekening in zwart en rood (208x90 mm) was niet gesigneerd. Doordat niet alle exemplaren van een boek tegelijk gebonden werden, maar er steeds naar behoefte exemplaren werden gebonden, kunnen er verschillende formaten worden gesignaleerd: wellicht twee bindoplagen: 211x142 mm of 218x142 mm. Het boek werd in 500 exemplaren gedrukt door W.C. den Ouden,Amsterdam.
Omslagen voor Schierbeek, 1952-1988
Voor Bert Schierbeek ontwierp Lucebert de meeste omslagen, meer dan voor de andere vrienden zoals Rudy Kousbroek en Hans Andreus. Lucebert had al teksten van Schierbeek in tijdschriften als Braak en De vlam geïllustreerd. Het eerste boekomslag maakte hij voor de bundel Het boek ik (1951), daarna volgden titels als De andere namen (1952), De derde persoon (1955) en De gestalte der stem (1957).
Voor het stofomslag van de tweede druk van Bert Schierbeeks De andere namen - de eerste druk was een gebonden editie waarvoor Lucebert geen ontwerp maakte - tekende Lucebert een omslag waarin letters ('boek') en cijfers ('8', '9') te herkennen zijn. Het boek verscheen in Amsterdam bij De Bezige Bij in juli 1952. De tekening loopt door van de achterzijde en de rug naar de voorzijde van het omslag (201x285 mm) en is niet gesigneerd. De eerste en de tweede druk zijn gedrukt op vier verschillende soorten papier, in rode en zwarte drukinkt. De gebruikte kleuren in het binnenwerk hebben betekenis: 'Zwart was bijvoorbeeld de scheiding van Frieda [Koch]. Rood de indrukken in Spanje.' Ook voor het 'vrij sobere stofomslag' zijn deze kleuren gebruikt. Lucebert, die destijds bij Bert Schierbeek inwoonde, was een verhouding begonnen met diens vrouw Frieda Koch - uiteindelijk verliet zij ook Lucebert voor een ander. (Karin Evers, De andere stemmen. Portret van Bert Schierbeek, 1993, p. 62, 68).
Voor De derde persoon van Bert Schierbeek (april 1955) maakte Lucebert een omslag en drie illustraties. De omslagtekening was een collage van knipsels en tekening in zwarte inkt (156x114 mm). De omslagillustratie werd ook als tekening in het boek afgedrukt (p. 173). Het restant van de eerste druk (300 exemplaren) werd als tweede bindoplage verspreid in 1961. Voor die bindoplage werd niet de tekening van p. 173 op het omslag gebruikt, maar de illustratie van p. 105.
Lucebert zei over zijn omslagontwerpen voor vrienden: 'Ik deed dat graag voor vrienden [...] maar zag er ook tegen op. Tenslotte is het geen gewoonte een literair werk te illustreren. Eerlijk gezegd was ik er over het algemeen niet erg mee ingenomen. Zuiver uit grafisch standpunt, dus. Tegenwoordig gaat het me beter af.' Bert Schierbeek vond dat Lucebert daar achteraf ingewikkeld over deed: 'Die jongen is nooit tevreden. Zijn omslagen en illustraties zijn gewoon mooi. Destijds merkte ik trouwens niets van die twijfel.' (Karin Evers, De andere stemmen, 1993, p. 68-69).
Voor Bert Schierbeeks De gestalte der stem (juli 1957) maakte Lucebert een omslagcollage en twaalf tekeningen. De collage van uitgeknipte pentekeningen in bruine inkt (179x107 mm) was rechtsonder gesigneerd: 'lucebert'. De tekeningen stonden op pagina 5, 10, 11, 40, 50-51, 53, 54, 55, 66, 82, 90, 95. De uitgave werd bekroond als een van de vijftig bestverzorgde boeken van 1957. Het juryrapport oordeelde: 'Het omslagontwerp is mysterieus en boeiend'. (De best verzorgde vijftig boeken van het jaar 1957, p. [19]).
Ook in later jaren maakte Lucebert nog omslagen voor boeken. Voor Bert Schierbeek 70 (uitgegeven bij de De Bezige Bij in juni1988) maakte Lucebert een omslagtekening (doorlopend van het achteromslag, via de rug naar het vooromslag). Deze viltstifttekening in zwart, rood en geel, met de getekende titel is gereproduceerd in halftoon op wit papier, en linksonder op het achteromslag gesigneerd: 'lucebert'. De uitgave, waarvan de vormgeving werd verzorgd door Jan van Woensel, de druk door Mart Spruijt bv en de lithografie door Projectiecolor verscheen bij de zeventigste verjaardag van Bert Schierbeek op 28 juni 1988. De uitgave bevat tevens een interview met Lucebert door Toon van Severen (p. 24-32) en drie reproducties van tekeningen.
Omslagen voor Kousbroek, Warren en Harten, 1953-1962
In december 1953 verscheen de bundel van Rudy Kousbroek, Begrafenis van een keerkring, met een omslag dat was ontworpen door Lucebert. De uitgave verscheen bij A.A.M. Stols in Den Haag en de tekening (193x118 mm) was linksonder gesigneerd: 'Lucebert'. In de biografische aantekening over de auteur op de binnenzijde van het stofomslag stond dat Kousbroek werkte 'aan een studie over de poëzie van Lucebert'.
Bij uitgeverij Holland in Amsterdam verscheen in september 1954 een bundel van Hans Warren, Leeuw lente. Voor het omslag maakte Lucebert drie tekeningen (168x147 mm), die niet zijn gesigneerd. Op de groene strook onderaan is eerst een tekening van vijf geabstraheerde blad- en bloemvormen in wit diapositief gedrukt, waaroverheen een tweede tekening van zeven plantaardige vormen in rood is gedrukt. De uitgave is niet vermeld in het Nieuwsblad voor de boekhandel, maar het exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek is binnengekomen op 24 september 1954. Sommige exemplaren hebben een blauwe papieren buikband (hoogte 49 mm) met een mededeling over de 'reisbeurs van ƒ 2000,–' waarmee het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in 1954 gedichten bekroonde die zijn opgenomen in de bundel. In zijn dagboek noteerde Hans Warren dat hij 'diep onder de indruk' was van Luceberts Van de afgrond en de luchtmens (27 maart 1954), maar aan het einde van zijn leven dacht hij daar anders over: 'Waardeloos vind ik alles wat Lucebert schreef en schilderde' (31 december 1999).
Op verzoek van de dichter Jaap Harten, een groot bewonderaar van het werk van Lucebert, tekende Lucebert verschillende illustraties voor de dichtbundels van Harten. De eerste daarvan was Het spoor van de gele keizer ('s-Gravenhage; Rotterdam: Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, april 1962). Hiervoor maakte Lucebert een penseeltekening in zwarte inkt (196x148 mm), die van het achteromslag via de rug doorloopt naar het vooromslag. Deze bundel bevat het gedicht (in drie delen) 'Lucebert' (p. 46-47).