Lucebert: tekenaar, schilder, fotograaf (1)

In de tweede helft van de jaren veertig, tijdens zijn zwerversbestaan, was Lucebert erg productief als dichter en als tekenaar. Op elk stuk papier dat hij in handen kreeg, schreef hij gedichten of maakte hij tekeningen. Aan het zwerversbestaan kwam rond 1952 een einde toen Lucebert Tony Koek ontmoette, de vrouw met wie hij later zou trouwen. Samen betrokken ze een zolderkamer in Amsterdam. Het jaar daarna, in 1953, verhuisden de twee naar het kunstenaarsdorp Bergen, waar ze een tijdje in het tuinhuis van de zus van Gerrit Kouwenaar konden wonen. In 1954 ontving Lucebert zijn eerste uitkering voor kunstenaars, en daardoor was hij in staat om in Bergen te blijven wonen. Hij maakte in de jaren vijftig vele tekeningen in opdracht van uitgevers en kranten.

Lucebert als schilder en fotograaf

Om financiële redenen is Lucebert pas vanaf 1957 in staat om over te gaan op het schilderen. Hij begon steeds beter te verkopen, en was daardoor in staat om verf en linnen aan te schaffen. In de periode 1957-1962 maakt Lucebert veel schilderijen. In een interview met Jens Christian Jensen verklaarde Lucebert deze hoge productiviteit aan de hand van zijn tekeningen: door het maken van al die tekeningen in de jaren voor 1957 voelde het alsof hij zich jarenlang kon voorbereiden op het schilderen. Door de ervaring die hij had met het tekenen, wist hij precies wat hij wilde op het linnen. Over de thema's in zijn schilderijen zegt Lucebert het volgende:

'Het is moeilijk toe te lichten, dat er thema's zijn in mijn werk. [..] Ja, dat zijn de beelden, figuren die me leiden, die, zo zou je het bijna kunnen zeggen, mijn persoonlijke mythologie vormen, die zich steeds maar weer aan me opdringen, daar kan ik niet omheen. Dat is mijn innerlijke wereld van figuren. Niet alleen de figuren, niet alleen de voorstellingen op zich, ook de manier waarop ik de kleuren en de vormen op de juiste manier aanbreng' (Jensen, 2001, p. 34).

Toch beschouwde Lucebert zichzelf meer als een tekenaar dan als een schilder. Mede door het feit dat hij kleurenblind was, vond hij dat wat hem tijdens het tekenen wel lukte, in schilderijen vaak mislukte. In de periode van halverwege de jaren zestig tot het begin van de jaren tachtig lag het accent zelfs meer op de beeldende kunst dan op het dichterschap. Op het moment dat Lucebert de P.C. Hooftprijs in ontvangst nam, was hij veel actiever als schilder dan als dichter. En zijn geschilderde oeuvre kon op minstens zo veel bewondering rekenen als zijn geschreven oeuvre. Zo won hij in 1962 één van de Marzotto Prijzen, een belangrijke prijs, toegekend door de Europese Gemeenschap.

In het jaar dat hij de prestigieuze Prijs der Nederlandse Letteren toegekend krijgt - 1983 - kreeg hij de opdracht om in het Letterkundig Museum in Den Haag een enorme wandschildering te maken. Deze bestond uit zes delen, elk van bijna acht meter breed en bijna drie meter hoog. Lucebert toonde er de Nederlandse literatoren als goden op de Olympus, die met elkaar bekvechten. Lucebert kreeg de Jacobus van Looy-prijs 1990 toegekend vanwege zijn prestaties als dubbeltalent. Deze prijs gaat om de vijf jaar naar een kunstenaar die zich heeft onderscheiden op het terrein van de literatuur èn van de beeldende kunst.

In de jaren zestig legde Lucebert zich ook toe op het fotograferen. Op verzoek exposeerde hij zijn werk, onder andere in Amsterdam en in Bergen. Hille Kleinstra karakteriseerde de fotograaf Lucebert als iemand die met 'kinderlijke verwondering' kijkt naar 'wat mensen doen'.

Hoewel Lucebert zelf beweerd heeft, dat zijn werk als dichter niet gerelateerd was aan zijn werk als schilder/tekenaar, vond Cyrille Offermans wel degelijk overeenkomsten. Lucebert vertelde: 'Er is, als ik schilder, in mij een totale afwezigheid van taal. Er zijn schilders die als zij bezig zijn zelfs hardop praten, die steunen, zuchten, vloeken, zich zelf bevelen toeroepend, maar ik ben muisstil. Men kan in mijn atelier spelden horen vallen, maar geen woorden' (Lucebert, 1967, p. 7).

Maar de beelden die in het gedicht of in het schilderij gebruikt worden komen wel uit eenzelfde bron. Toen Offermans bij verschijnen van Luceberts postume dichtbundel Van de maltentige losbol ook de daarin gereproduceerde gouaches te koop werden aangeboden, kon hij vaststellen dat zijn gouache was afgebeeld op het omslag - maar dat in een van de gedichten de regel 'Ons houdt vogel leven in zijn klauwen' verwijst naar deze gouache. 'En daarmee wordt, wat mij betreft, Luceberts uitspraak dat zijn poëzie en zijn teken- en schilderwerk niets met elkaar te maken hebben, moeiteloos gelogenstraft. Ze hebben wel degelijk met elkaar te maken. Ze belichamen de faculteiten oor en oog, die pas in combinatie garant staan voor een heelhuids weten' (Offermans, 1999, p. 364).

Het Stedelijk Museum in Amsterdam bezit een collectie die beide talenten van Lucebert kan demonstreren. Het is een combinatie van de schilderijen die het Museum in de loop der jaren aankocht met een collectie boeken, grafiek en andere Lucebert-parafernalia die werden verzameld door de tandarts Kees Groenendijk en diens vrouw Pau Voûte. De Groenendijk-Voûte-collectie werd in 1986 verworven. In 1987 verscheen daarvan een geïllustreerde catalogus (Petersen, 1987).

Cartoons, tekeningen en boekomslagen

Lucebert maakte gedichten bij eigen tekeningen en illustreerde ook de omslagen van zijn eigen gedichtenbundels, zoals Triangel in de jungle uit 1951. Ook tekende hij omslagen voor gedichtenbundels van zijn vrienden en in opdracht van sommige uitgevers. Dit 'drukwerk voor anderen' is geïnventariseerd in Lucebert, drukwerk voor anderen(link is external). Dit boek geeft een overzicht van het 'illustratieve' werk dat Lucebert in opdracht of op verzoek voor anderen maakte en dat, in oplage, op papier werd gedrukt en gepubliceerd: illustraties, decoraties en cartoons voor boeken, tijdschriften en andere grafische publicaties, zoals ex-librissen, gelegenheidsuitgaven en affiches. Deels werd dit werk om den brode gemaakt, zoals zijn cartoons voor Het parool, deels speciaal gemaakt voor uitgaven van vrienden, zoals de omslagillustraties voor het werk van Hans Andreus of Rudy Kousbroek. Een ander deel werd door Lucebert zelf uitgekozen uit zijn voorraad tekeningen en etsen voor publicaties van anderen, zoals een Amnesty International-affiche uit 1976 of de bundel Zon komt op, schuift maan uit 1989.

De soms verrassende illustraties die sinds de eerste publicatie in een krant of weekblad niet eerder werd gereproduceerd, hebben enkele kenmerken met Luceberts overige werk gemeen: het gelijktijdige gebruik van uiteenlopende stijlen, de groteske humor en het gemak van tekenen. Opvallend is dat ook zijn werk in opdracht (bijna altijd) is gesigneerd: het maakte ook voor Lucebert onverbrekelijk deel uit van zijn oeuvre, de cartoons niet minder dan de illustraties voor eigen dichtbundels. We zien hier een andere dan de intuïtief werkende professionele kunstenaar aan het werk, namelijk de bewust naar een resultaat strevende professionele illustrator, die rekening kan houden met het medium waarin zijn werk gereproduceerd wordt en met de ter beschikking staande middelen van de uitgever. In zijn vroege werk gaf de handtekening van Lucebert ookaan dat hij zakelijk geïnteresseerd was in meer van zulke opdrachten, die hem hielpen in zijn onderhoud te voorzien.

De meeste van deze werken voor anderen ontstonden in de periode 1947-1959. In die twaalf jaren maakte hij 32 boekillustraties, 23 omslagen, 19 vignetten voor tijdschriften, 19 cartoons, 10 advertenties, 4 ex-librissen en 63 overige tijdschriftillustraties. Een kleine selectie daarvan, uit de collecties van de Koninklijke Bibliotheek, wordt op deze pagina's getoond, met dank aan de Erven Lucebert.

© illustraties: Erven Lucebert De tekeningen zijn hier gereproduceerd met toestemming van de Erven Lucebert, bij wie het copyright berust. Overname is niet toegestaan.

Luceberts eerste boekontwerp, 1947

Het eerste boekomslag van Lucebert dat bekend is, maakte hij in opdracht van de jonge uitgeverij 'Elmar' in Amsterdam voor een boek van Isabel de Palencia, Vrijheid in ballingschap. Het boek was vertaald uit het Engels door Dirk M. Huizinga (oorspronkelijke titel: Smouldering freedom). De stijl van dit ontwerp doet in niets denken aan die van de kunstenaar Lucebert.

De pentekening in zwart, ingekleurd in rood, geel, paars en bruin, werd gereproduceerd in halftoon in kleur op een wit stofomslag (230x150 mm) en was niet gesigneerd. Tegenover de titelpagina werd gemeld:'Bandomslag: J. Swaanswijk'. Mogelijk is dit een vergissing van de uitgever en had er 'L.J. Swaanswijk' moeten staan. Hoe dan ook, deze omslagillustratie is de enige gepubliceerde illustratie door Lucebert waarvan de ondertekening is afgeleid van zijn officiële naam, Lubertus Jacobus Swaanswijk. Vanaf 1949 zou hij alle illustraties met het pseudoniem (of een verkorting daarvan tot 'L.' of 'Lb') ondertekenen. Zijn pseudoniem Lucebert gebruikte hij voor het eerst in een brief van 5 september 1945 aan Hans Andreus. Uitgeverij 'Elmar' (H.G. van Berkel) was in 1946-1947 gevestigd aan de Eendrachtstraat 1, Amsterdam. Isabel de Palencia's Vrijheid in ballingschap was een van de drie eerste boeken van deze uitgeverij, waarvoor in 1946 een folder verscheen. 'Aan de Nederlandse boekhandel. Hoewel wij ons gaarne persoonlijk bij U hadden voorgesteld, laten de korte tijd van voorbereiding en het tekort aan personeel, waarmee ook wij te kampen hebben, dit persoonlijk contact momenteel nog niet toe'. De vier pagina's tellende folder werd omschreven als een 'bescheiden wijze van aanbieding'. De uitgever hoopte 'dat de uitvoerige beschrijving van onze eerste drie uitgaven en de kwaliteit van het gebodene deze maal voldoende zullen zijn als leidraad voor Uw bestellingen.' Het prospectus gaf beschrijvingen van Hein Sweens' Appie, Enid Blytons Het kasteel der verschrikking en Isabel de Palencia's Vrijheid in ballingschap. De uitvoering van het stofomslag voor de derde uitgave werd omschreven als: '4 kleuren omslag'. De naam van de omslagontwerper werd niet genoemd.

Tekeningen voor Mandril, 1949-1952

Lucebert maakte vijf tekeningen voor het tijdschrift Mandril (1987).

In aflevering 10 van Mandril (augustus1951,p. 12) werd een pentekening (104x99 mm) gepubliceerd, die linksonder was gesigneerd: 'Lucebert' en diende als vignet bij een bijdrage door Hans van Derken, 'Seine seinen' (p. 11-12).

In Mandril van januari 1952 (p. 20) volgde eenpentekening (87x106 mm), bij een artikel van Ab Visser: 'Kunstmonomanie' (p. 19-20).

In Mandril van februari-maart 1952 (p. 11) werd een pentekening (75x55 mm) afgedrukt met een bijschrift: 'Wat is alles gecompliceerd tegenwoordig'. De tekening is afgedrukt bij Marga Minco's bijdrage 'Met vleugels' (p. 11-12). De laatste tekening van Lucebert in Mandril verscheen in de aflevering van mei 1952 (p. 2), een pentekening (79x48 mm), rechtsonder gesigneerd: 'Lucebert'. De tekening is afgedrukt bij de rubriek 'On dit... on dat' (p. 1-3).

Tekeningen voor Braak, 1950-1951

Behalve illustraties bij zijn eigen gedichten in Braak maakte Lucebert veel decoraties voor bijdragen van andere dichters en tekende hij illustraties en omslagtekeningen. Daarvan worden hier enkel de (omslag)illustraties getoond.

Voor de derde aflevering van Braak (juli 1950) maakte Lucebert een tekening die doorloopt van de achter- naar de voorzijde van het omslag: een pentekening in zwart, met getekende titel 'Braak' en het afleveringsnummer 'Cahier 3' (215x290 mm; doorlopend van voor- naar achteromslag: 215x299 mm), ongesigneerd. Deze omslagillustratie is gebruikt voor het omslag voor een deel van de oplage; voor het andere deel maakte Karel Appel een illustratie (totale oplage: circa 100 exemplaren). Lucebert droeg aan de aflevering meerdere tekeningen en gedichten bij. Braak werd, gezien de bewoordingen van Lucebert, waarschijnlijk gedrukt op een kleine offsetpers van het merk Rotaprint bij Offset Bedrijf Augustin+Schoonman, Amsterdam. Het nummer verscheen eind juli 1950 (Hans Renders, Braak. Een kleine mooie revolutie tussen Cobra en Atonaal. Amsterdam: De Bezige Bij, 2000, p. 7, 60-61). Lucebert herinnerde zich: 'Het was onze biezonder aktieve redakteur Rudy Kousbroek die geregeld kontakt had met de rotaprinter, de man die onze teksten op stroken speciaal geprepareerd aluminium uittypte, waarna ik dan de marges en de opengelaten stukken tussen de tekst met een kroontjespen van illustraties en reklameboodschappen voorzag.' (Lucebert, 'Van boek naar babel en zeg daar maar wat', in: Maatstaf, december 1967, p. 551).

Voor de vijfde aflevering van Braak (december 1950) maakte Lucebert ook de omslagtekening: pentekening in zwart, met getekende titel ('Braak', 'Poëzie Proza') en afleveringsnummer (198x286 mm; lopend van voor- naar achteromslag: 216x301 mm), gesigneerd, midden links op voorzijde omslag: 'Lucebert '50'. Deze omslagillustratie is voor een deel van de oplage gebruikt (voor het andere deel werd een illustratie naar Karl Otto Götz gebruikt). Lucebert droeg aan deze aflevering twee advertenties en zeven gedichten bij.

Voor aflevering 6 van Braak (februari 1951) werd een tekening van Lucebert op de voorzijde van het omslag gebruikt: een pentekening in zwart (131x126 mm), gesigneerd, linksonder: 'Oscar Scheffel'. Oscar Scheffel is een pseudoniem van Lucebert. Voor een deel van de oplage werd een ander omslag door Henk Boekenoogen gebruikt. Lucebert droeg aan deze aflevering vijf gedichten en een tekening bij. De tekening werd afgedrukt in twee delen (p. [148] en [153]): pentekening in zwart en rood (213x291 mm; doorlopend van p. [148] naar p. [153]: 210x303 mm), gesigneerd, rechtsonder in rood (en nogmaals in zwart): 'Lucebert '51'. De tekening illustreert niet een van de opgenomen teksten.

Tekeningen voor De vlam, 1950

Voor een aflevering van het tijdschrift De vlam, van 25 februari 1950 maakte Lucebert twee pentekeningen als illustraties voor een bijdrage over de boekenweek door Bert Schierbeek: 'Het feest der geesten' (p. 10-11). Beide tekeningen werden afgedrukt op pagina 10. De eerste pentekening had getekende opschriften: 'voor onze flinke jongens van het 'boek' en 'geldklant' (140x136 mm) en was gesigneerd rechtsonder: 'LB'. De tweede tekening (67x65 mm) had dezelfde ondertekening en verbeeldde een dichterskop naast een bord met een vissengraat.

De vlam was een 'weekblad voor vrijheid en cultuur' van de Stichting De Vonk en verscheen tussen 1945 en 1952. De ondertitel luidde vanaf januari 1946: 'socialistisch weekblad voor vrijheid en cultuur'. Het was een voortzetting van De vonk: orgaan van de Internationale-Socialistische Beweging.

Tekeningen voor de Haagse post, 1952-1954

In de Haagse post publiceerde Lucebert illustraties bij artikelen, verhalen en gedichten, speciaal gemaakt in opdracht van het weekblad. De eerste tekeningen verschenen in de aflevering van 6 december 1952: een compositie van vier pentekeningen, in zwarte inkt, gereproduceerd in zwart, op rose papier; de tekeningen waren niet gesigneerd. De tekening is afgedrukt in de hoeken van de pagina, als randdecoratie rond het artikel: 'Uit het land van Sinterklaas. Coplas'. In hoeverre de illustraties zijn gemaakt naar aanleiding van de tekst is onzeker.

'De ambtenaar die op 5 december [1952] bij Lucebert en Tony op bezoek was gekomen, had genoteerd dat de enige opdracht op dat moment wat tekenwerk voor de Haagse Post was.' (Peter Hofman, Lichtschikkend en zingend. De jonge Lucebert, 2004, p. 266).

Enkele weken later werd bij een verhaal van F. Bordewijk, 'Het duel. Een ondeugende historie uit het Parijs van 1860' één pentekening van Lucebert gepubliceerd. Het verhaal verscheen in de Haagse post van 20 december 1952 (p. 18, 23). Deze pentekening, in zwarte inkt, gereproduceerd in zwart,was wél gesigneerd, rechtsonder: 'Lucebert'. De handtekening werd door Lucebert verborgen onder de staart van de hond.

De originele tekening in Oost-Indische inkt (183x275 mm) bevindt zich in de collectie van het Stedelijk Museum (Amsterdam) en is afgebeeld en beschreven in Lucebert in het Stedelijk. Catalogus van alle schilderijen, tekeningen, gouaches, aquarellen en prenten in de verzameling (1987,p. 104)

In januari 1953 maakte Lucebert een derde tekening voor de Haagse post, die verscheen in de aflevering van 31 januari 1953, p. [14]-[15]. Deze pentekening in zwarte inkt (390x544mm), is door Lucebert voorzien van een getekende titel 'Beesten- en mensenspel'. De tekening fungeert als omlijsting en marginale decoratie bij een verhaal van Remco Campert, 'Beesten en mensenspel' en bestaat uit een titelschild (middenboven), trapezeacts (linker- en rechtermarge) en vijf circusacts met paarden (tweemaal), leeuwen (tweemaal) en olifanten (in de ondermarge). De lezende clown met paraplu in de linkermarge is verbonden aan de handtekening van Lucebert. De ondersteboven hangende trapezeartieste (in de rechtermarge) houdt een spandoek vast met (ondersteboven) de tekst 'de haagse post'. Het verbindingsstreepje in de titel ('Beesten-') is verbeeld door een hoofdje.

In de Haagse post van11 april 1953, p. 19, publiceerde Lucebert een pentekening (122x257 mm) met door hem getekende opschriften ('pop', '98', 'uit') bij de rubriek 'Kort verhaal van de H.P.' De tekening illustreert een verhaal van Remco Campert, 'Allemaal op de foto' (p. 19), waarin het maken van een familiefoto is beschreven: 'De jongste aanwezige was drie weken oud; de oudste, een krasse overgrootpa, 98 jaar. Ik moest op de hoogste rij staan met een bord in mijn handen, waarop de familienaam met mooie letters was geschilderd.' Lucebert heeft in de plaats van die familienaam zijn handtekening gezet.

Voor de Haagse post van 9 mei 1953 maakte Lucebert twee tekeningen bij de rubriek 'Kort verhaal van de H.P.'. Het betrof deze keer een anoniem verhaal: 'Het was eerst gisteren... Van booien en gaslicht' (p. 19). In het verhaal wordt 'een heer' in de Spiegelstraat in Amsterdam overvallen en van zijn horloge beroofd, waarna hij hulp zoekt bij het pothuis op de hoek, waar 'Kees de kruijer' woont. Lucebert maakte twee tekeningen bij dit verhaal. De eerste tekening staat boven het verhaal en heeft een getekend bijschrift: 'de Nieuwe Spiegel-Straat' (46x255 mm) en de tweede tekening staat onder de tekst en heeft twee getekende opschriften: 'Kees de kruyer' en 'bier' (92x126 mm). Beide tekeningen zijn rechtsondergesigneerd: 'Lucebert'.

Later in de maand volgde nog een tekening van Lucebert in de Haagse post van 23 mei 1953, p. 25: een pentekening (111x121 mm) bij een anoniem verhaal: 'Dee's hachelijke avontuur'(p. 25) in de rubriek 'Kort verhaal van de H.P.' De tekening bestaat uit vijf portretten in medaillons, het middelste van de titelfiguur, de heer Dee, Chef Archief van een Departement, op de fiets, omringd door portretten van vier van zijn adellijke voorouders.

In december 1953 publiceerde de Haagse post ter gelegemheid van het Sinterklaasfeest op 5 december 1953 (op p.14) een pentekening met getekende opschriften ('Sint', 'Tijd', 'Pegasus', 'Bissc[hops]wijn', 'Inkt' en 'Tante Ali') (82x61 mm), gesigneerd, rechtsonder: 'Lucebert'. Deze tekening illustreert een artikel van Remco Campert, 'Het moet rijmen en het moet lopen: een handleiding voor Sinterklaasgerijmel door Remco Campert' (p. 14).

Op 12 juni 1954 publiceerde de Haagse post de laatste vier tekeningen in de reeks illustraties van Lucebert (die begonnen was in 1952). De vier tekeningen zijn boven en onder aan de pagina afgedrukt, als illustraties voor J.A. Schalekamp, 'Amsterdams Bohème en Intelligentia. Rondom het Leidseplein' (p. 13).

In de tekst wordt een rondgang langs de cafés aan het Leidseplein voorgesteld: 'als u iets van dat leven wilt zien moet u 's avonds komen. Dan begint de eindeloze cirkelgang van café A. naar café B., van B. naar C. en van C. naar D., en dan met een ommetje weer terug naar A. Nu zoudt u natuurlijk wel willen dat ik wat meer concrete namen noemde, maar dat doet men niet in ons bedrijf. Een krant is nu eenmaal geen philanthropische instelling en voor reclame moet nog steeds betaald worden. U moet zelf maar uit zien te vissen welk café we met A. etc. bedoelen; ik geef u de verzekering, dat dat een leuke sport is, zij het misschien wat vermoeiend, maar toch altijd nog minder vermoeiend dan die cirkelgang zelf, waar ik het net over had. Nu moet u ook weer niet denken dat u een doorlopende processie op dat Plein zult zien, met fakkels en zo. Nee, u zult het pas merken als u er zelf aan mee gaat doen, maar om dat te kunnen moet u al een jaartje of zo op het Plein komen. U moet dan wat men noemt, "gegrepen" zijn door het Plein, en als u dat bent komt u er niet meer weg. Wat u ook probeert, hoe u u ook verzet, u wordt er steeds weer heen getrokken en het laat u nooit meer los.'

Onder de tekst is een voetnoot toegevoegd: 'Ten gerieve van de lezer: begin bij Café Reijnders, ga dan naar Eijlders, Old Inn and Clochemerle. De rest wijst zich van zelf.' In de eerste drie tekeningen heeft Lucebert linksboven een handje getekend, met op de mouw de letter 'a'. Op de tweede tekening linksboven een wijzend handje naar 'b' en rechtsonder naar 'c', op de derde tekening linksboven een wijzend handje naar 'c' en rechtsonder naar 'd'. Op de vierde tekening wijst het handje rechtsonder terug naar 'a'.

Van de vier pentekeningen (396x255 mm) is de laatste gesigneerd, midden onder: 'Lucebert'. De handtekening van Lucebert staat op de rand van de bar in deze, vierde illustratie. De tekeningen illustreren de 'cirkelgang', met dien verstande, dat de derde tekening geen caféinterieur bij avond verbeeldt (zoals in het verhaal bedoeld is), maar een terras.