Hans Verhagen en de kritiek

1958-1971

In zijn eerste periode werd de poëzie van Verhagen over het algemeen positief ontvangen. Wat vooral werd geprezen, was dat hij een nieuw geluid liet horen, onafhankelijk van anderen. Zo schreef Harry Scholten in 1964 in de Haagsche Courant: ‘Verhagen blijkt zijn dichterschap als een autonome bezigheid te beleven, niet in dienst van een of ander beginsel’.

Over de eerste twee bundels gingen nog wel een aantal negatieve stemmen op; bijvoorbeeld die van Peter Berger, die de verzen van Verhagen in 1968 in Het Vaderland ‘onthutsend lelijk’ noemde. In reactie op het verschijnen van Duizenden zonsondergangen (1971) kwam van de recensenten echter niets dan lof. Voornamelijk de durf van de dichter om mystiek-romantische poëzie te schrijven, veelvuldig gebruikmakend van rijm en metrum in een tijd waarin dat niet gewoon meer was, werd gewaardeerd. ‘Ouderwets mooi’ noemde Kees Fens het in de Volkskrant in 1972. Wam de Moor vatte in 1972 in De Tijd samen wat hij er zo mooi aan vond: ‘een dichter die met taal alles kan doen, geestig is en bij alle retoriek de boodschap niet vergeten is.’ Duizenden zonsondergangen beleefde dan ook vijf drukken, waarvan drie in 1971.

1983-1999

Na Duizenden zonsondergangen publiceerde Verhagen twaalf jaar lang geen nieuwe bundel. Pas in 1983 verscheen Kouwe voeten. De comeback bleef niet onopgemerkt. De critici zagen hoe de bundel qua vorm en thematiek overeenkwam met Duizenden zonsondergangen, maar waren over deze bundel niet even positief. Volgens Peter Zonderland in de Volkskrant in 1983 was er ‘sprake van een bijna constante stemverheffing’ en bleef de poëzie ‘daardoor teveel een gebaar’. De meeste critici waardeerden het werk echter wel, het werd ‘aangrijpend’, ‘onvergetelijk’ en zelfs ‘innig’ genoemd. De toon veranderde toen de bundels Autoriteit van de emotie (1992) en Echoput & Luchtkasteel (1995) onderwerp van gesprek werden. Jaap Goedegebuure las in HP/De Tijd in 1992 ‘iets gelijkhebberigs in zijn toon, en die toon is bepalend voor een groot deel van de bundel’. In de meeste kritieken werd de poëzie die Verhagen in de jaren negentig schreef, ook afgedaan als niet meer van deze tijd. Kees van Domselaar schreef in het Utrechts Nieuwsblad in 1992: ‘Het is bijzondere poëzie voor wie geïnteresseerd is in de teloorgang van de artistieke generatie waartoe Verhagen behoort’. André Matthijsse voegde hier in hetzelfde jaar in de Haagsche Courant aan toe: ’Hans Verhagen als dichter: dat kan niet meer’. In 1995 ontving de auteur bovendien een brief van het Fonds voor de Letteren, waarin hem werd medegedeeld dat hij geen werkbeurs meer zou ontvangen: ‘Nu uw meest recente werk kwalitatief tekort schiet, kon het bestuur helaas niet anders constateren dan dat de kwalitatieve ontwikkeling van uw dichterschap sinds 1983 een dalende lijn vertoont.’

Vanaf 2000

‘De dichter is uit een literaire dood opgestaan’ schreef Hans Warren in de Provinciale Zeeuwsche Courant in 2000. Na vijf jaar stilte publiceerde Verhagen in dat jaar namelijk weer een bundel: Triomfantelijke wandelingen. De bundel vormt het begin van de derde periode in Verhagens oeuvre; een periode die in de kritieken opeens weer sterk werd gewaardeerd. Volgens Piet Gerbrandy in 2001 in de Volkskrant was dat omdat ‘Verhagen durft’’, volgens Adriaan Jaeggi in Het Parool in datzelfde jaar omdat Hans Verhagen gedichten schreef ‘zoals geen hedendaagse Nederlandse dichter ze schrijft’. Ilja Leonard Pfeiffer zag tot zijn genoegen gedichten ‘doorspekt met een erg leuke vorm van valsheid’ (NRC Handelsblad, 2002). Naar aanleiding van het verschijnen van de verzamelbundel Eeuwige vlam (2003) benoemde Max Pam in HP/De Tijd hoe de poëzie van Verhagen zowel pieken als dalen had gekend. Hij voegde daar echter aan toe dat Verhagens beste poëzie hem altijd bij zou blijven: ‘simpel en mooi’. Opvallend aan de derde periode van Verhagen is dat de poëzie een hoge mate van engagement kent. Vooral vanaf het verschijnen van Draak (2006) werd dit in de kritieken opgemerkt en positief beoordeeld. ‘Poëzie gaat meestal slecht samen met engagement’, merkte Peter de Boer op in Trouw in 2006. ‘Maar bij Hans Verhagen klinkt dat engagement volkomen natuurlijk.’ En: ‘laat hem slordig zijn, en een enkele keer warrig’, dat weegt niet op tegen de onvergetelijk mooie zinnen die ‘de associatief ingestelde vrijdenker en woordmuiter’ weet te produceren. Het verschijnen van Automatische profeet (2009) was voor Paul Demets aanleiding om te schrijven dat in deze verzamelbundel het beste van de poëzie van Hans Verhagen was samengebracht: Moeder is een rover (2004), Draak (2006), en Zwarte gaten (2008). Deze drie bundels bevatten volgens Demets de voor Verhagens poëzie kenmerkende ‘grimmige humor en maatschappijkritische inslag’ (De Morgen, 2009).