De gedichten van Tsead Bruinja, 1999-2007

Tsead Bruinja, Startschot (1999)

Startschot (1999)

In de bundel Startschot publiceerde Tsead Bruinja eigen werk en het werk van enkele andere dichters in eigen beheer. Bruinja’s poëzie is in deze bundel kort en bondig.

De gedichten zijn veelal beknopte observaties:

iemand sprak

wat woorden

over handen

over elkaar

gebogen hoofden


(p. 5)

Of humoristische statements:

mijn verzoek

om nieuwe tralies

gaat nogal in de papieren

zitten

hier is je taart

hier is je vijl


(p. 6)

Het derde gedicht wordt gekenmerkt door een spel met taalconventies:

laat me roepen

als je het weet

ik wacht

tussen het gras

je hoeft de hemel

maar af te zoeken

spiegel in haar

als in water

speel met

wolkenschuim

verruil dorst

voor lucht

voor later


(p. 7)

De meeste van Bruinja’s gedichten in Startschot hebben, zoals ook zijn latere werk, geen interpunctie. Toch komt er af en toe wat interpunctie voor, met name in gedichten die een meer traditionele vorm hebben, zoals het sonnet:

Mijn omhooggevallen spoorwegbrug onder

constructie, naar boven bekleed met platen,

vormt van deze vrouw het geraamte, dat aan

de mond van de Nijl had kunnen staan lonken

De Parijzenaren zagen haar wording

aan met glazige ogen en lieten

luidruchtig protest achter, riepen in

oren van wie er op straat liep te morren

na nachten te veel wijn in herbergen

en rood geworden wangen, probeerden

jaloezie te vangen in even grote

woorden werden gedichten in hoofden

bleven flarden gedachten-droesem werd

het verlangen te reiken naar de hemel


(p. 9)

De zinnen in Bruinja’s gedichten lopen steevast in elkaar over. Middenin een strofe lijkt soms een andere zin te beginnen, waardoor het nodig is aandachtig te lezen. Dergelijke zinsconstructies komen ook voor in de andere dichtbundels van Tsead Bruinja.

Tsead Bruinja, Dat het zo hoorde (2003)

Dat het zo hoorde (2003)

Met zijn Nederlandstalig debuut werd Tsead Bruinja genomineerd voor de tweede Jo Peters Poëzieprijs. Bruinja’s poëzie valt op door de soms afwijkende vorm en de mogelijkheid tot verschillende interpretaties. De gedichten in Dat het zo hoorde doen soms denken aan de stijl van de Vijftigers.

De taal lijkt te stromen en meerdere lezingen zijn mogelijk:

de dingen kleefden niet goed aan mijn

twijfelende handen zochten liever de vloer


(p. 34)

Het lijkt soms of de taal, door het ontbreken van leestekens, zijn eigen werkt doet. In gedichten die aandoen als stukjes proza lopen zinnen in elkaar over en volgen associaties elkaar schijnbaar willekeurig op:

inclusief onbegrip kwam ik gesneld naar moeder aarde later dan het

mysterie haar intrede had maar ruim op tijd om jaloers jachtig toe te kijken

hoe ik wou dat ik twee jezussen was aan wetenschaps laatste avondmaal de

wijn schonk en het brood brak ik stond versteld zo pijnloos werd ik


(p. 16)

Veel van de gedichten in Dat het zo hoorde hebben de liefde als onderwerp. Het lyrische ik in Bruinja’s poëzie heeft vaak een moeizame relatie tot degene die hij liefheeft. Verlangens die niet vervuld worden en ongelukkige liefdes zijn onderwerpen die in een aantal gedichten terug komen. In het tweede gedicht van de bundel bespreekt een stel of ze niet opnieuw kunnen beginnen na een moeizame periode in hun relatie.

denk je dat we opnieuw kunnen beginnen

jij en ik na wat er is gezegd over ons

denk je dat de afstand die we hebben afgelegd

valt te vergeten

dat we alle slijtplekken van waar we

hebben gezeten al onze vormen

over het hoofd kunnen zien


(p. 4)

De man en de vrouw voelen beiden dat het juiste moment is aangebroken om de verstoorde verhoudingen te herstellen:

nu komt het erop aan zij houdt haar adem in haar adem ligt in longen besloten

En:

nu komt het erop aan hij wijst naar buiten om te zien wat ze van de tekens vindt

De gedichten die over de liefde gaan hebben een soms wat wrange ondertoon:

hij gaat naar de markt

koopt kersen en aardbeien

zo warm is het dat hij

ze verbergt voor de zon

voor zon en maden

op een vergeetplek

vangt het gisten aan

hij eet ze en rent de stad

door haar beeltenis

schittert

als kaapgedrag

in bekende gezichten


(p. 6)

In het gedicht ‘Appels kopen’ komt het verlangen van de dichter naar een (onbereikbare) vrouw naar voren. Vanwege de meerduidigheid van Bruinja’s poëzie, moet de lezer echter zijn eigen conclusies trekken over de relatie van de ik-persoon tot de vrouw:

als zij komt gaat alles dansen

mag een gospelgilletje over komen varen

uit het zuiden van tabak ver amerika

mijn slotheupen willen wiegen

zich in haar leegte wagen

tot dageraad me komt breken

en zij weer naast me slaapt

De laatste regel kan op meerdere manieren opgevat worden. Het is de vraag of de ik-persoon een relatie heeft of heeft gehad met de vrouw over wie hij spreekt. Aan de ene kant kan het gedicht gelezen worden als een lofzang op de geliefde van de ik-persoon. Aan de andere kant kan het ook gelezen worden als een verlangen naar wat ooit is geweest.

Ook herinneringen aan de kindertijd spelen een rol in de gedichten. In het gedicht ‘Brief’ beschrijft Bruinja het huis waar hij zijn jeugd doorbracht. Hij spreekt echter niet in de ik-vorm, maar richt zich tot een ‘jij’, waardoor de lezer haast het gevoel krijgt deel te hebben aan de herinnering.

in de verbouwde boerderij aan de smalle kronkelende landweg

huist een deel van je dromen

spoken achter de lichtelijk vergeelde vitrage van de ramen

van toen je vader nog rookte en in de stenen

kraakt het langzaam van herinnering aan warmere dagen

van vloeibaarheid en zonnewind


(p. 19)

Bruinja verwijst in enkele gedichten ook naar werk van andere dichters. Zo draagt hij een gedicht op aan Tonnus Oosterhoff, waarin hij verwijst naar diens gedicht ‘In de kwal roept de zee’:

een kwal licht op in de zee

roep niet


(p. 8)

Hij speelt hier in feite met de postmoderne intertekstualiteit (het in eigen werk verwijzen naar andere teksten) die veel van Oosterhoffs gedichten kenmerkt. Het gedicht is niet alleen geschreven voor Oosterhoff, maar doet ook qua toon sterk denken aan zijn werk:

de bureaustoel roept ook

armleunig trekt ze

een bedelkleed aan

binnenzon is ook goed

het kussen zacht genoeg

voor dijend zitvlees

veert het

ja alles veert

dag

dag

Bruinja lijkt in de laatste regels een spel te spelen met Oosterhoffs parlando-achtige manier van schrijven. De laatste vier regels lijken op de korte conversaties die vaak in de poëzie van Oosterhoff voorkomen.

In een ander gedicht spreekt hij een collega-dichter, genaamd Wouter (mogelijk Wouter Godijn) aan:

wouter doorgaans lieten de dingen

me met rust maar sinds ik jou lees

beginnen ze te kletsen en te praten

erger ik me eraan dan beginnen ze

te blaten en dat is niet het raarste

wouter maar dat toontje dat spreekt

me tegen als een vrouw van wie

het moeilijk houden is heb je daar

ook zo’n zwak voor dat heb je dus gegeven


(p. 22)

In Bruinja’s poëzie speelt muziek een grote rol. Niet alleen maakt hij tijdens zijn optredens gebruik van muziek, ook in zijn dichtbundels hebben ritme en muzikaliteit een duidelijke plaats. Het tweede gedicht in Dat het zo hoorde eindigt als een liedje, waardoor het woord ‘stemmoment’ een bijzondere betekenis krijgt:

nu komt het erop aan dit maakt het stemmoment overbodig

waar is dan de gorgelman met kloten in zijn keel

in het kasteel in het kasteel

waar is dan de klier met de hanentred

in de bak in de bak

waar is de sjoelkampioen met het onechte kind

in de zaal in de zaal


(p. 4)

Tsead Bruinja, Batterij (2004)

Batterij (2004)

De bundel Batterij bestaat uit vier delen, waarin veel verschillende onderwerpen aan bod komen. Zo komen in het eerste deel, ‘…kind dat buiten nacht komt zeggen’, gedichten voor die lijken op jeugdherinneringen, maar ook gedichten die observaties over mensen bevatten. In het gedicht ‘vier en een half volt legotreintje’ is sprake van een jeugdherinnering:

vier en half volt legotreintje

verdwijnt in de groene tunnel

van papier-maché

twee jongensbenen in de lange

blauwe broekspijpen

van een jeans

de moeder als man in uniform

de vader als vrouw thuis

wie speelt voor god

wie kiest het scharnier


(p. 6)

Het is hier alsof de dichter zichzelf als jongen observeert. Tegelijkertijd wordt ook duidelijk wat de verhoudingen zijn binnen het gezin waarin de jongen opgroeit. De traditionele verhoudingen tussen man en vrouw zijn bij de vader en moeder omgedraaid. Tussen hen speelt zich een strijd af die nog niet beslist is. De jongen is hier getuige van. Als hij de stekker uit de houder trekt en hem tegen zijn tong houdt, krijgt hij een schok:

vier en een half volt tong

trekt zich terug

in de mond van een tunnel

de tong als mond

praliné

(p. 6)

Het woord ‘praliné’ is voor meerdere interpretaties vatbaar. Zo kan het wijzen op de tong, die opgerold in de mond ligt in de vorm van een praline. Het kan ook betekenen dat de stroomschok voor de jongen niet alleen een pijnlijke ervaring is, maar ergens ook prettig of misschien zelfs troostend.

Veel van de gedichten in Batterij eindigen met een woord of korte statements, zoals in het gedicht ‘sarah & veronica (kollum drachten en afrika)’. De afsluitende woorden ‘een icoon’ geven de betekenis van het gedicht bondig weer. Bruinja laat zien hoe zelfs van de dorpsgek nog een icoon gemaakt kan worden:

de jongen van twaalf achter het klasraam weet hoe sarah krijst

sarah is veertig en kaal

sarah heeft een mes in de tas

krijst

sarah van de drie bulten bij het park

sarah heeft een mes in de tas

jakkert een brief op de post

brief uit de tas

krijst

in de studio wordt daar een beat onder gezet met veel galm op de snare

door een drummer die zich grasmaaiend naar het einde snuift

de lamp stijgt nu boven beiden en schijnt op het dorre gras


(p. 7)

Evenals in Dat het zo hoorde ontbreekt in Batterij elke vorm van interpunctie en is Bruinja wars van het gebruik van hoofdletters. Ook zijn regels op soms ongebruikelijke plaatsen op de pagina geplaatst en zijn de gedichten vet gedrukt in een schreefloze letter. Hiermee doet Bruinja sterk denken aan Lucebert, die steevast koos voor dergelijke typografie in zijn bundels.

In Batterij is de combinatie tussen liefde en agressie een van de thema’s. In het gedicht ‘verborgen arbeidend’ lijkt de lezer op het eerste gezicht getuige te zijn van het schrijfproces van de dichter, die een liefdesgedicht wil schrijven. Hij lijkt niet goed uit zijn woorden te komen en begint steeds opnieuw:

ik breng je naar het park

waar in de lente reigers

de lelijkste geluiden

waar takken na de winter

hun verborgen arbeid

naar buiten

waar ik een lome zon

en speelse honden

zocht


(p. 19)

Later in het gedicht wordt het steeds minder duidelijk wat precies de motieven van de ik-persoon zijn om zijn geliefde mee te nemen naar het park:

en de dunne nacht

het zou haar gaan spijten

ons fles en glazen bracht

Geleidelijk aan wordt aan de hand van de titel van het gedicht duidelijk dat de ik-persoon bij het bezoek aan het park aan iets heel anders moet denken dan aan een romantisch uitje:

ik breng je

maak je geen zorgen

in de lente maken reigers

de lelijkste geluiden

breng je nacht

Door de slotregels rijst het vermoeden dat de ik-persoon een moord op zijn geweten heeft. De lelijke geluiden van de reigers dienden mogelijk om de hulpkreten van de vermoorde vrouw te maskeren. En ook de strofe over takken die na de winter verborgen arbeid blootleggen krijgt een andere betekenis: doordat de natuur zijn werk doet, wordt een verborgen lijk uiteindelijk zichtbaar.

Ook in andere gedichten valt de agressieve toon op:

de kloof zal u vlijen

mijn haat zal u vlijen

  de uwe

mijn    hoon jouw naakt


(p. 18)

Of:

een bijl klepelt zich door het vlees

door de vreselijke armleuningen

terwijl ik ijver aan een gezicht

      sloop

      dit gezicht


(p. 13)

En:

wordt hem de tong een mes past hij

niet in de krappe huid van je held

zoek dan een nieuwe dode en een lekkere stoel

plek om verse vuisten te kweken

Evenals in Dat het zo hoorde staat Batterij vol met (klank)herhalingen en vaak geestige associaties en wendingen:

ik sprak een troela

ik sprak een zoeloe toe kan

ik me een beetje aftrekken hier

gewoon een beetje rustig aftrekken

Weer andere gedichten bestaan uit treffende karaktertekeningen van heel dagelijkse mensen, zoals in het gedicht ‘portier’:

rook uit de jaren zeventig slaapt in zijn snor als woede op

kinderen in een rijdende ford escort waar vader het woord

zijn onbewezen gelijk logeert

even kijken wie de lekkerste borsten heeft tijdens het college

even snoepen van de truitjes in de pauze

mijn mond is een klooster vol oeh’s en ah’s

maar ik laat mijn broek niet zakken

ik laat mijn kaak niet zakken

voor de docent


(p. 31)

Tsead Bruinja, Bang voor de bal (2007)

Bang voor de bal (2007)

In de bundel Bang voor de bal (2007) speelt muziek, evenals in Tsead Bruinja’s andere bundels, een belangrijke rol. Vijf van de zes afdelingen van de bundel beginnen met citaten uit teksten van musici die invloed hebben gehad op Bruinja. Zo citeert hij onder meer Marillion, Paul Simon en Dire Straits.

In sommige gedichten luistert de dichter ook naar muziek:

een koor zingt

en het erbarmen maakt de lucht om ons heen

zo dik als stroop

dan stopt de plaat

alle ingewanden

vallen uit het lied

waar wij naar kijken

alsof onze eerste kribbe

een gitaarkoffer was


(p. 27)

Of:

ergens zingt iemand

kom niet samen

kom niet samen

drijf een wig

Er wordt niet alleen verwezen naar teksten van musici. Ook is er plaats voor readymades, zoals een advertentie uit de metro, waarmee de afdeling ‘hartbewaking’ opent. Daarnaast beginnen veel gedichten met citaten van andere dichters of schrijvers. Hij speelt een spel met de citaten in zijn gedichten. Zo steekt hij in het gedicht ‘dienst’ in het geheel niet onder stoelen of banken dat hij de schrijver Enzensberger citeert:

ik laat mij graag de wet voorschrijven door een ander

zo draagt enzensberger me op lees geen gedichten mijn zoon

lees de dienstregelingen die zijn secuurder

Soms sijpelen in de gedichten tekstfragmenten door die niets met poëzie van doen hebben. Zo verwerkt hij meldingen op internetpagina’s in zijn eigen dichtregels:

geplaatst door grom…snavel

10:34 :: er zijn twee reacties :: meezingen

de ijsvogel graaft in een rechte wand

zijn nest

van drie meter diep

met zijn snavel

geplaatst door nest…bevuiler

22:53 :: er zijn vier reacties :: meezingen

ik sta naast mijn opa

in het nieuwe graf

de wanden zijn kaarsrecht

hij veegt met een rode zakdoek

het zweet van zijn schedel

hij moedigt me aan

(p. 22)

En:

olie winnen uit teerzanden

stond er in de krant

vanmiddag


(p. 28)

In de afdeling ‘vader storen’ spelen Bruinja’s jeugdherinneringen weer een rol. De lezer krijgt de indruk dat de vader een moeizame relatie onderhoudt met zijn gezin:

vader storen

die kleine machines

maakt

daarmee met

de wereld praat

wat kropt

hij op


(p. 20)

Of:

het is niet meer aan jou vader

mijn buik is hongerdoof

voor de lessen die je opbraakt

ik dacht we hameren beiden

op hetzelfde stuk marmer

maar dan met een muur ertussen

(p. 23)

In andere gedichten is Bruinja geïnspireerd door de wereldgeschiedenis. Zo wijdt hij twee gedichten aan Henry Kissinger, waarin een kritische toon te beluisteren valt:

vier henry’s liggen strak in het pak met hun buik

op een stoel door de lucht te zwemmen

de eerste kissinger brabbelt

een schutting bekladden of een eiland opblazen

ik neem liever een fout besluit

dan dat ik op de wijsheid wacht


(p. 36)

Bruinja levert ook commentaar op gebeurtenissen die actueel waren toen hij zijn bundel schreef:

dion graus van beesten met dion

weliswaar op zijn eigen wijze prominent

bleek geen honden- maar een feestprogramma

bij de limburgse omroep te verzorgen


(p. 46)

En hij geeft een eigen visie op de menselijke evolutie:

ik ga achter die beer staan en jij ervoor. als hij zich naar me omdraait,

sla jij hem met de knuppel.

er zijn dingen die je niet alleen kunt doen en die het leven een stuk

gemakkelijker maken.

de mens verloor, op een enkeling na, het haar op zijn lichaam

en kreeg het koud.

de huiden. men kon praten en sprak over elkaars huiden als men niet

over elkaars knuppel sprak.

naaikransjes ontstonden.

(p. 32)

In Bang voor de bal staan veel gedichten waarin Bruinja gebeurtenissen of uitspraken van mensen uit zijn dagelijks leven heeft verwerkt en die als een soort readymades functioneren:

een buurman informeert

heb jij die haspel nog nodig


(p. 42)

Of:

we liggen achter zeurt oprah

niet alleen op de rijken maar ook op

arme landen als polen en turkije


(p. 43)

En:

ik zit aan tafel met mijn onderbuurman die na vijf jaar

heeft besloten over de watervlekken heen te verven


(p. 12)

Ook levert hij commentaar op zijn eigen gedichten:

vroeger schreef ik gedichten over mijn vader en moeder

over opa’s en oma’s met een rustiek en pijnlijk verleden

nu luister ik naar mijn buurman

(p. 12)

In Bang voor de bal experimenteert Bruinja niet alleen met readymades en fragmenten uit het dagelijks leven. Ook de vorm van een gedicht is soms een belangrijk, betekenisgevend element. Zo staat het gedicht ‘bang voor de bal door het winkelraam’ in een tabel, die staat voor de etalage van een winkel.