Esther Jansma is waarschijnlijk de enige Nederlandse dichter die als dendrochronologe werkzaam is. Zij promoveerde in 1995 op een proefschrift over het nut van jaarringen-onderzoek van eikenbomen voor de archeologie.
Jansma debuteerde in 1988 als dichteres met de bundel Stem onder mijn bed, waarin een soort archeologie van het eigen persoonlijk leven wordt bedreven en herinneringen aan overledenen in rationele gedichten worden opgeroepen.
In 1999 werd de bundel Hier is de tijd bekroond met de prestigieuze VSB-Poëzieprijs. Tegen die tijd waren Jansma's gedichten tegelijk taliger en ironischer geworden. Afstandelijkheid en betrokkenheid gaan in haar poëzie heel goed samen, waardoor aan de éne kant kan worden nageplozen op welke manier wij praten en waarom aardappelen belangrijker zijn dan bloemen en aan de andere kant de beschavingsgeschiedenis onder het fileermes wordt gehouden en de brokstukken uit louter ellende en leed blijken te bestaan. In 2014 werd haar de C.C.S. Croneprijs, de literatuurprijs van de stad Utrecht, toegekend.
Gestorven ouders en gestorven kinderen, gefantaseerde levenslopen, het voortschrijden van de tijd zijn thema's die al haar bundels met elkaar gemeen hebben. Stromend water is voor haar als aarde, mensen kunnen worden als steen. Jansma vindt dat je moet 'denken dat je een dichter bent nog voordat je een boek van jezelf in druk hebt gezien' en zij verzet zich tegen critici die zeggen: 'poëzie moet van dattum op straffe van slaag'.