De gedichten van Tomas Lieske, 2006-heden

Vooromslag van Tomas Lieske, Hoe je geliefde te herkennen (2006)

Hoe je geliefde te herkennen (2006)

In 2006 kwam Hoe je geliefde te herkennen uit. De titel doet zijn best om te lijken op die van een instructie of handleiding; ook de flaptekst wijst in die richting. Toch was raad geven niet het hoofddoel van Lieske. Het gaat in het eerste deel van deze bundel vooral om de eigenschappen van geliefden en hoe de liefdesrelatie daardoor beïnvloed wordt:

O, splendide mendax, schitterend liegbeest,

met stalen ogen die hun eigen versie vertellen,

staande tieten die als argumenten dienen,

een sacrale navel waarin alle bewijskracht vloeit.


(p. 14)

De titel van het gedicht is: 'Splendide mendax' en is Latijn voor 'fantastisch leugenachtig' De schijnbare tegenstelling is veelzeggend. De dichter is zich bewust van de sluwe manier waarop vrouwen de man kunnen inpakken, maar verzet zich niet. Hij bezingt die manier van werken zelfs. Ook in andere gedichten geeft hij de geliefde op een romantische manier weer:

Dit is wat de geliefde verspreidt:

een geur van zomerlinde, van avondmelk,

van naakte huid onder een joppertje,

een geur van de liguster aan het eind van de tuinen,

waar in het lage licht met het geduld

van spinnen de geheimen worden prijsgegeven.


(p. 18)

Lieske geeft in dit fragment allerlei kenmerken waaraan je de geliefde zou kunnen herkennen. Er worden vergelijkingen getrokken met de flora en fauna waardoor het gedicht idyllisch aandoet.

Het gedicht 'Hoe in de huid van een ander te kruipen' gaat over hoe een schrijver zich kan inleven in zijn personages. Zelf zei Lieske hierover (NRC Handelsblad, 3 augustus 2007): 'Je geliefde herkennen is een vorm van in haar huid kruipen.'

De eerste manier is iemand omzichtig benaderen.

Zijn geest bezetten.

En later:

De tweede manier, die van de goddelijke wezens,

berust op het vermogen elke gedaante aan te nemen

die denkbaar is.

Laatste strofe:

Er is nog een derde manier, een waarbij je daverend

al zijn doen en denken beschrijft, woord voor woord verovert.


(p. 20)

Dit gedicht is een aankondiging van wat er in het tweede deel van de bundel staat. Die afdeling is getiteld: 'De stem'. In deze veertien gedichten kruipt Lieske in de huid van dieren en van bekende en onbekende mensen. De dichter beschrijft alle gedachten van de dieren en personages en kruipt op die manier in zijn of haar huid:

Ach kleine, rotte krengen, herstel de oude tijd.

Slinger naar mijn wens,

balanceer onder mijn loep,

schommel tot mijn genoegen,

en grijp.


(p. 31)

Hier is een horlogemaker aan het woord die bezig is met alle onderdelen van een horloge weer terug te plaatsen en zich pijnlijk bewust is van dan weer verstrijken van de tijd. Hij verlangt naar de oude tijd toen er nog werd gedaan wat hij wilde. Ook in andere gedichten komt de voorbije tijd naar voren:

Laat op de avond zit jij in mijn stoel:

een helderziende, een brandende peuk

in het donker, een plotseling opgekomen

lied van Salomo, als een glas whisky

dat uit de spiegel terug is geknald,

als een hoed die door de wind

is teruggebracht. Dit is het bezoek

van de Pijnlijke Herinnering:


(p. 27)

In dit fragment duikt een pijnlijke herinnering als spook uit het verleden op.

Lieske schreef in dit gedeelte niet alleen gedichten die over het verleden gaan, maar ook humoristische gedichten, zoals 'Koningin Beatrix tot de papegaaien van Artis':

Ik ben uw oranje hoofd; mij snoert de kleding strak.

Deze gewoonte is aan biggetjes gelijk en wie goed kijkt

ziet in mijn jak een juk dat mij dwingt in een bestaan

van bio-industriële kwaliteit. Dus krijsend, kleurrijk tuig,

hef overal uw lied van eerbied en medelijden aan, wuif

met uw veren tooi en zie mij bewonderend op mijn benen staan.


(p. 36)

Misschien lijkt het alsof Beatrix de enige is die last heeft van een keurslijf; Lieske suggereert dat de hele maatschappij aan een keurslijf gebonden is. Eerder in het gedicht staat:

Jullie zijn in een rij geketend, schijnbaar los en zelf een lust voor het oog,

toonbeelden van democratisch fatsoen en orde; ieder van jullie de burgerman


(p. 36)

De kritische blik is ook op andere plekken terug te vinden, zoals in 'Asvarken':

Jij, bult op mijn rug van moreel vertoon,

van militair superieur, van schaamte en ijdelheid.

Jij krimpt als ik eerlijk ben en eenvoudig

en groeit in je jas als ik mijzelf verhef.


(p. 38)

Lieske werkt hier weer met een tegenstelling. In dit gedicht over militaire onderscheidingen staan eerlijkheid en oprechtheid staan tegenover uiterlijk vertoon en schijnheiligheid.

Het laatste deel van de bundel gaat meer over het lichamelijke aspect van de liefde. De titel is dan ook toepasselijk: 'Onder de zomerjurk'.

Zij is een schilderij met halsbrekende panelen.

Haar huid vangt lucht en wordt geëtaleerd.

Maar bij ons altijd de zekerheid dat zij iets

veel intiemers blijft verhullen. Achter haar huid

bewaart zij haar eigen vlammencadans;

zij toont haar ijskoude verleiding.


(p. 44)

Ook hier, net als in het eerste deel van de bundel, een uitgebreide beschrijving van de geliefde. Er is een verschil tussen de uiterlijke kenmerken van de geliefden. Er zijn er die je ziet, maar de geliefde bewaart ook aantrekkelijke geheimen.De bundel gaat over geliefden en gedaanteverwisselingen, maar bevat ook veel verwijzingen naar godsdienst en naar het goddelijke. Zo schrijft de dichter over het geloof van zijn moeder:

Zij geloofde in een stampvolle hemel waar als bij een receptie

te veel mensen waren genodigd zonder dat er ruzie ontstond.


(p. 22)

En over de zon:

Kleine jeugdgod met wiens hulp de liefde groeit, de lust sprongsgewijs toeneemt,

de geile gedachten warme klauwen uitstrekken naar de veel te korte jurken.

Zon, heilige goddelijke zon, bloedmooie strijdwagen vol lichtend gas,

die ons altijd genas, wees mild en strooi uw gunsten op aarde.


(p. 47)

In het laatste gedicht probeert een god een vrouw aan te randen. Zij weigert echter en de god straft haar met de mogelijkheid tot 'nee' zeggen.

Het was hun triomf, dit nee tegen de dood.

Zoals zij de god, had hij de dood geweigerd.

Maar wat moesten zij met al dat andere nee,

dan hen steeds vaker overviel. Zij overleefden

zichzelf, maar hoe te leven met het vonnis,

het weigeren van alles om hen heen.


(p. 50)

Dit gedicht gaat over verzet, maar dit is ook het gedicht waaruit blijkt dat de werkelijkheid het altijd wint van de fantasiewereld.

Vooromslag van Tomas Lieske, Haar nijlpaard optillen (2012)

Haar nijlpaard optillen (2012)

Na het succes van Hoe je geliefde te herkennen duurde het zes jaar voordat Lieske weer een nieuwe dichtbundel uitbracht.

Haar nijlpaard optillen uit 2012 bestaat uit vier delen. Het eerste deel draagt de titel 'Geesten'.

Ik ben de engel die het razen vermindert

de orkaan doet afbuigen.

          Jarenlang

heeft een glazen stad om haar heen gestaan.

In één nacht is al het glas versplinterd.

De scherven uit haar zwarte haren

strijken, haar wil om te leven bewaren.


(p. 14)

Dit fragment komt uit het titelgedicht 'Haar nijlpaard optillen'. Hier is een engel aan het woord die troost probeert te bieden nadat een geliefde is begraven. Het eerste deel mag dan 'Geesten' heten, eigenlijk gaat het in al deze gedichten om engelen:

          Het zijn geen vlagen wind

die aan je rukken, maar flarden

van je eigen geest. Je noemt mij engel

van blind vertrouwen, van overgave,

van kracht en gratie en onuitsprekelijk geluk.


(p. 17)

Dit gedicht gaat over iemand die een zelfmoordpoging doet en van de Eiffeltoren springt. Maar de wind verhindert de fatale val. Achter de wind gaat weer een engel schuil:

Het tweede deel van de bundel krijgt ook iets religieus door de titel 'Magdalena. Shakespeare'. In het eerste gedicht uit deze sectie staat:

Kan er geen drama aan mij worden gewijd

of een evangelie over mij geschreven?


(p. 23)

Toneel en religieuze verhalen worden op deze manier met elkaar in verband gebracht, maar de aanleiding is een 'kikker, gekruisigd door een klapekster'. En ook in de rest van de gedichten lijken drama en evangelie in elkaar over te lopen:

Verona, zei de toerist, daar schijnen Romeo en Julia

vandaan te komen; maar zeker weet je dat natuurlijk nooit.

Dromen die voortleven zijn als imaginaire getallen:

ze hebben kwaliteit, ze zijn bruikbaar, onmisbaar

bij berekeningen en tegelijk onmogelijk.

Ze knagen je nagels, spreken een taal, ze brengen geluk

terwijl ze niet eens bestaan.


(p. 26)

Het toneelstuk van Shakespeare krijgt hier de status van een legende. Het komt op die manier dicht bij een evangelie: ze vertellen een verhaal en brengen sommige mensen geluk, terwijl het verhaal niet op waarheid hoeft te berusten. In het laatste gedicht van dit deel komen Magdalena en Shakespeare weer terug:

'Goedemorgen, doctor Shakespeare.

Wij draven de kasteeltuin rond en praten

over denkbeeldig.

     Engelen, je moet er maar in geloven,

zijn net als de wortels uit negatieve getallen

boodschappers van wat wij nog niet kunnen weten

radiospatten, lichtecho's die wijzen naar de toekomst.


(p. 35)

In dit gedicht is een dialoog gaande tussen twee doctoren: Shakespeare en Magdalena. Magdalena vraagt zich af of er nog wel iemand in engelen geloofd. En Shakespeare zegt:

'Wimpel uw tranen, professor Magdalena.

Ik heb een ander messcherp probleem.

Namelijk:

          Al die geesten

die ik geschapen heb, zullen zij zich scheren?

Ook al weet iedereen dat het acteurs zijn

die het mes hanteren, woord na woord is voor

mijn personages huid en bloed en hartenklop. Zodat u

hen levend kan geloven.


(p. 35)

Shakespeare denkt wel dat zijn personages geloofwaardig zijn. Hier filosoferen twee grootheden over hun bestaan en hun creaties.

Er is ook een verwijzing naar een van de meest uitgevoerde werken van Bach. Het gedicht 'Herz und Mund und Tat und Leben' beschrijft het ontstaansproces van deze religieuze cantate:

Alles deed hem pijn, het kauwen en het snijden

het slikken het bijna stikken, maar eenmaal verteerd

kon hij de kracht verdelen over vele personages.


(p. 28)

In deze bundel wordt de verbeelding in eerste instantie engelachtig weergegeven, maar in dit gedicht wordt getoond dat het niet makkelijk is om erover te schrijven. Er moet wat voor opgeofferd worden en de schrijver moet daarvoor lijden.

Het derde deel van de bundel is getiteld 'Nacht. Polder'. De gedichten gaan over polders, plaatsen en wateren in Zuid-Holland. 'In De polder Waterloos' ligt een man al dagen in de polder na te denken:

     Woedend ook woedt

een geografische prestigeoorlog

in zijn kop. Met blikken helmen en zwaarden

laveren reigers über. Zij stuiven luguber

labeur in de poelen en commanderen de grassen als knives

vlijmscherp en bowie bowie rechtop te staan. Simultaan

verschijnen hem girls met dravik en poelruit.


(p. 47)

Niet alleen wordt er in zijn hoofd gevochten om land, ook de woordenstroom die dit verbeeldt, lijkt op een oorlog. 'laveren', 'über', 'knives' en 'labeur' vechten als woorden uit vreemde talen een zware strijd. De laatste strofe biedt tegenwicht:

Doodstil, zonder beweging is de polder Waterloos;

een leeuwerik bidt onhoorbaar fluit.


(p. 47)

In de laatste afdeling van Haar nijlpaard optillen staat de wreedheid centraal. De titel van dit deel is: 'Dirty'.

Hij heeft het kind de danspassen geleerd.

De paso doble zodat zij omgekeerd

in zijn armen kwam te hangen

en zo overvol barstte haar eierschaal

een barst die als een bliksem haar jurk

uit schoot, even zijn ogen trof, een haakse hoek

om sloeg en alles volkomen uit het lood.


(p. 58)

Dit gedicht heet: 'Meisje van acht verkracht door de huisvriend'. De wreedheid is in dit deel van de bundel voornamelijk gekoppeld aan seks, zo ook in het gedicht 'Annunciatie':

Hoe elegant beschreef zij middels het apparaat

haar positie, haar natgemaakte leisteen

de griffel die zij wilde klemmen. Als ik sprak

luisterde zij hijgend en kraste zij stenografisch

geile laknagel-signalen.


(p. 53)

'Annunciatie' is een term die wordt gebruikt voor de aankondiging van de engel Gabriel als hij aan Maria vertelt dat zij de zoon van God zal baren. In dit gedicht gaat het over telefoonseks waardoor de aankondiging een heel ander karakter krijgt. Ook in 'Kapotte rode kater vaart ten hemel' wordt het alledaagse en het seksuele gekoppeld aan het geloof:

een stijgende lucht van zalm en geile haringstaarten

voor eeuwig een melkweg dromen tussen die blondste

ontrokte benen en heel diep beneden, onder in de krater

die de kater omgekeerd beschreef met zijn cirkelende

geestelijke hemelvaart: het hondse bedrijf

van destructie, wij beduusd en medeplichtig

en handen wassend, secuur berekenend

de worgengel, de satan, de roze injectiedokter.


(p. 61)

Een rode kater krijgt een spuitje en valt in slaap. De boosdoener wordt weggezet als satan, het inslapen als hemelvaart. Tegelijkertijd wordt er ook verwezen naar de benen van de dokter.

De tegenstelling tussen aards en hemels blijft voortdurend terugkeren. Zijn gedichten zijn een spel tussen droom en werkelijkheid. Wat is nu waarheid en wat is fantastisch?

Hij zag de wereld en de bestaande wetten.

Hij zag de raadsels en de wonderen en wist

dat er hogere wetten waren die al dat vreemds verklaarden.

Hij wist dat hij te kort zou schieten als hij niet

in het onmogelijke zou geloven.


(p. 28)