De gedichten van Ruben van Gogh, 1996-2005

Vooromslag van Ruben van Gogh, De man van taal (1996)

De man van taal (1996)

Ruben van Gogh publiceerde zijn eerste gedichten op internet en in tijdschriften. Al vrij snel trad hij ook op en maakte hij naam als performer met een licht Gronings accent. Zijn gedichten zijn toegankelijk door het eenvoudige taalgebruik, de begrijpelijke zinnen en het vaak gebruikte eindrijm. Als Van Gogh niet rijmt, gebruikt hij veelal korte en krachtige regels. De debuutbundel van Ruben van Gogh De man van taal (1996) opent met het titelgedicht ('De man van taal', een verwijzing naar de strip en televisieserie 'De man van staal') en demonstreert zijn opvattingen over poëzie:

Hermetisch als de neten;

het gedicht. De Man van Taal

stuitte op de eerste regels

Hij richt met scherp op de 'wankele woordenbrij' met het ultieme wapen: 'lezertaal'.

De taalconstructie spatte uiteen

in duizend kleine lettergrepen.

De meeste woorden slaan op de vlucht, maar twee worden er door de dichter bevrijd:

De Man van Taal keek ze na:

mooie woorden; Vrouw & Liefde.


(p. 7)

Het cliché schuwt Van Gogh niet, zie het gedicht 'Zigeunerjongetje', compleet met grote blauwe ogen en een rollende traan:

ik zou een pistooltje willen kopen

of een porseleinen engeltje

maar droog nu eerst

je tranen arm zigeunerjongetje


(p. 10)

De tekst schurkt wel vaker tegen het cliché aan.

Zij lagen diep ineengestrengeld, het leven liep

eroverheen. Zij waren een.

Maar meestal - zoals in dit gedicht 'Continental drift' - wordt dat cliché-beeld verstoord. In dit geval door de metaphysica in het beeld van de zee:

alleen de zee, die van de ander zingt,

hoe mooi die is, hoe mooi die is gebleven.


(p. 12)

Onvervalste romantiek is eveneens te vinden:

Met dichte ogen werd geweten dat

zij onder water zwarte haren had.

En het toppunt van geluk is dan:

Was ik maar, was ik maar verdwaald,

ergens in dit leven waar

zij onder water ademhaalt.


(p. 14)

Er is vrij veel rijm in het eerste deel van de bundel in de vorm van eindrijm, omarmend of gekruist.

Misschien ben je wel je nachthemd,

die, als zijde om je heen,

het nieuwe licht zacht op je afstemt.

Misschien ben je wel alleen

die zijde, hebben rupsen je gesponnen,

zijn je hemd en lichaam één.


(p. 16)

Naast romantische gedichten over de liefde staan in deel II raadselverzen als 'Anekdote'.

'We weten wie je bent.'

Huh?

Zwarte krul als monocle

omringt rond oog.

Er verschijnt en verdwijnt een vrouw bij een trein. De vreemdheid en onbestemdheid worden versterkt door de afstandelijkheid van de personificatie van de trein:

Trein aarzelt

- wat nu te doen?


(p. 27)

Er zijn geheel verschillende motieven in dit tweede deel van de bundel, dat zich voor een groot deel in het heelal afspeelt. Bijvoorbeeld in de telecommunicatie, de radio met snikkende diode, een straaljagerpiloot en een tijdreiziger, een voyager, radiosignalen, melkwegstelsels, kosmische stormen. Dat er van alles te doen is (die regel doet denken aan de cabaretier Herman Finkers: 'er is altijd wat te doen, het stoplicht staat op rood, het stoplicht staat op groen') blijkt in het gedicht 'In het heelal':

In het heelal is altijd wat te doen.

Sterren, planeten razen door elkaar

en moeten in banen worden geleid.

Het is er vreselijk druk met al die astronauten en ruimteverkenningen:

Er valt gelukkig ook te lachen.

Lekker ineens verdwijnen

in zo'n sympathiek zwart gat;

eeuwig geborgen. Maar dan...

Een twee drie supernova hoepla,

daar ben ik weer.


Dáág.

(p. 33)

De eenvoudige gedichten van Ruben van Gogh wekken verbazing en verwondering. Veelal overheerst een opgewekte sfeer in zijn poëzie. Zelfs in een gedicht waarin Friese leraressen verkracht worden. De laconieke toon daarbij doet enigszins denken aan die van Drs. P. Het wordt allemaal verteld als in een onschuldig stripverhaal. Zinsbouw en het eindrijm werken uit het zicht dat het om een geweldadige en gruwelijke gebeurtenis gaat:

Na duizend jaar van ongeduldig wachten

in een half versleten Vikingsloep,

besloot een lang vergeten Vikinggroep

weer eens Friese vrouwen te verkrachten.

Ze voeren uit, hun hoofden stonden woest.

(p. 9)

En ook in het gedicht 'Anti' wil de onlust maar niet serieus worden.

1 2 3

geef me niets

NEE

alles!

helemaal

borsten vrouwen

watervallen

splinters door je hoofd

op één hoop

BANG

knal uit

schop

geen hart

maar door


(p. 40)

Het woord 'watervallen' doet de oorspronkelijke heftigheid van de tekst volkomen teniet, vooral door de keuze voor meervoudsvorm, die een associatie met 'vallen' te weeg brengt. De tekst bestaat uit losse woorden, kreten, uitroepen, als in een slapstick-achtige situatie. Een soortgelijk effect wordt bereikt in het gedicht 'De verschrikkelijke 7' door de associatie met sprookjes en kermisattracties op te roepen in de tweede strofe:

Ondergronds, haast onaards,

nog bij het leven

onderhevig aan verval,

zo waren wij.

Wij waren zeven in getal,

op kermissen, markten, braderieën,

nu zijn we met z'n drieën.


(p. 42)

Dichter bij het slot van de bundel, vallen de regels steeds vaker uit elkaar. Aan de duidelijkheid wordt kennelijk getwijfeld. Alles lijkt te desintegreren. Van Gogh speelt in dit laatste deel met woorden, samenstellingen en herhalingen:

Als ik het dal binnenwandel, - zeg ik

gewoon het grote binnenwandel dal

met wanden die van dreiging dreigen om te vallen,

van alom dreigend wandomval verval,

dan zeg ik dat je toch zal komen

Je bent een rots, - zeg ik, je bent van steen

Je bent ver weg, - zeg ik, je komt hierheen


(p. 44)

Al met al dansen uiteindelijk de herinneringen en is dat het belangrijkste: beweging:

herinner mij, herinner mij

als niemand zo bewegen kan

als ik dat kan, zal ik dat dan

maar doen?


(p. 45)

Vooromslag van Ruben van Gogh, De hemel in, de hemel uit (1999)

De hemel in, de hemel uit (1999)

Ruben van Goghs tweede bundel De hemel in, de hemel uit (1999) gaat vergezeld van twee vouwkaternen met vertalingen van enkel gedichten in het Engels. De bundel is opgedragen aan Nathalie (23/4/'70-14/12/'96) en heeft als motto ' ... want het leven gaat maar door en door en door en door, zoals et cetera en enzovoorts' van de CD Binnenlandse Funk van Extince.

De meeste gedichten in deze bundel zijn eerder gepubliceerd in bloemlezingen, in tijdschriften zoals Bunker Hill, Millenium, de Rottend Staal nieuwsbrief, Vrijstaat Austerlitz en Lava of op de website van Ruben van Gogh. De bundel is opgebouwd uit de delen 'Wandelen door een 2-persoonsalfabet', 'Een vluchteling in Niemandsland', 'Nabestaanden van de zee' (een afdeling met vertaalde gedichten van Jaques Prévert) en besluit met 'Flessenpost uit het heelal' (één gedicht).

Er is nog steeds afwisseling van rijmende gedichten (meestal eindrijm) en vrije verzen, maar nu gebruikt Van Gogh ook mengvormen. Opnieuw hanteert Van Gogh de herhaling met graagte en ook het thema 'dichten' komt weer diverse malen voor.

ik zeg, hee dichter,

luister naar dit,

luister

wij doen het zo,

wij doen gewoon

wat we moeten

doen

weet je


(p. 12)

Maar de dichter luistert niet tijdens deze 'Masterclass' en heeft aan zes letters genoeg: het woord 'liefde'. In 'Op & neer' goochelt Van Gogh op een Van Ostaijen-achtige wijze met woorden en regels, met variaties, bijvoorbeeld in een strofe met veel 'a'- en 'o'-klanken:

af & af & afgedwaald

steeds maar door

naar andere oorden

steeds maar verder

van gewone woorden

vandaan


(p. 20)

Het dwingende ritme van de voordrachtskunstenaar is goed hoorbaar in deze gedichten. Ook in het gedicht 'Alfabetstr.' wordt gekozen voor een bperkt aantal letters, genoeg voor een '2-persoonsalfabet'. Eenvoud dus. Concentratie ook op het hoofdthema 'liefde'.

geef mij de tijd

van a naar b te gaan,

laat mij weten hoe de letters werken,

laat mij merken

dat de a voor aandacht staat,


(p. 24)

Heelal en ruimteschepen blijven een rol spelen, maar ook localer thema's als het Noorden, Groningen, en reizen. Af en toe krijgt de lezer advies:

  Hunnie geven als goedbedoeld

reisadvies:

hou je vast aan iets,

in godsnaam, hou je vast aan iets


(p. 29)

Maar het baat niet altijd.

niets is erger dan

's avonds laat nog naar het Noorden reizen,

vanuit de tram zie je de horden mensen

uitgelaten naar hun slaapplaats keren,

op een tijdstip dat je zelf dan net het

tweede wijntje had geopend


(p. 35)

Hij spreekt over het 'duivels verre Noorden', waar het 'eerder kouder' is en waar niemand wacht. Het leven is er 'langgeleden uitgestorven' en blijkbaar is er ook niets aan te doen geen 'neo renaissance' door Italianen, geen champagne drinken, want feit blijft:

langgeleden werd deze stad al

veroordeeld tot het zijn van

Groningen


(p. 36)

Een ode aan de Vlaamse dichter Paul Bogaert vinden we in 'Revolution Pastiche':

wij pleiten voor zonsopgang

in herbeginnend rood,

wij pleiten voor herhaling,

voor leven na de dood


(p. 42)

Steeds droever zet het gedicht zich voort met tranen, herinneringen aan de kindertijd en dromen. Het wordt steeds pathetischer tot het uitbarst in Vondel's Gysbrecht van Amstel-taal.

de draak, die grote-mensen-draak,

bergt ten langen leste

het moede hoofd tussen

de al even moede voorpoten


(p. 43)

De dood is steeds meer aanwezig in deze bundel. De zorgeloze oogopslag van de eerste bundel is nauwelijks te herkennen. Er is meer actuele buitenwereld en alledaagsheid in verwerkt en met een woord als 'doorheen' klinkt ook een Vlaamse invloed mee.

op een avond, doodgeslagen door de dag,

voor de buis gekluisterd - en hoepla!

in 1 keer zo m'n huis weer uitgeduikeld,

doorheen een helse wereld weggezapt


(p. 46)

Het ruimteschip is een constante, een vertrouwde aanwezigheid in berichten, net als de liefde (in 'Missie'):

Nieuwe berichten druppelen binnen:

de procedure is in werking gesteld

de ontkoppeling heeft plaatsgevonden

we hebben het contact verloren

ik herhaal

we hebben het contact verloren

dan blijft het even stil:

vergeef ons alsjeblieft

we konden niet anders dan we deden

we mochten niet anders dan we deden

we noemden het 'liefde'


(p. 47)

De bundel besluit met het deel 'Flessenpost uit het heelal' dat uit een heel kort gedicht bestaat:

dag ver weg meisje,

hoe is het daar?

verweg?

ja?

hier ook,

behoorlijk ver weg zelfs,

er is hier helemaal niemand


(p. 61)

Vooromslag van Ruben van Gogh, Zoekmachines (2003)

Zoekmachines (2003)

De derde bundel Zoekmachines (2002) van Ruben van Gogh is bijzonder uitgevoerd: de pagina's zijn zwart, de letters zijn gedrukt in wit. Een diapositief boek. Het uiterlijk van de bundel doet denken aan een zakcomputer. De paginanummering is binair, dus uitgevoerd met 1-en en 0-len. De bundel bestaat uit vier secties: 'Een zee van taal', 'Losse hulzen', 'Prille Materie' en 'Mond-op-mondbeademing'. Net als in de vorige twee bundels speelt het heelal, de ruimte, een belangrijke rol. Voorafgaand aan de vier secties staat een inleidend gedicht:

ineens was ik daar

hoe had ik kunnen weten

dat de ruimte overging

in spiegelende ruiten, waar-

doorheen je naar buiten kon

kijken alsof

je daar nog stond


(p. [5])

In het eerste deel 'Een zee van taal' zijn de taal, het dichten en het denken prominent aanwezig. En bovendien is er de ruimte die dit alles versterkt.

    ik noem je naam in de immense hal.

   je klinkers en medeklinkers klinken mee

  in een mensenzee van voortbewegende voeten

 waarvan er ergens twee van jou moeten zijn


(p. [18])

Maar wat als een dichter eigenlijk niet bestaat en alleen zijn gedichten bestaan of sterker nog: alleen zijn gedachten:

Wat nou als ik een gedachte was

een wachtende gedachte

die zomaar in de lucht hing

als een zomers onweer


(p. [19])

In deel II 'Losse hulzen' gaat 'Otto de otter' op verkenningstocht.

joehoe, ik ben hier, riep het dier,

en wentelend was het weer verdwenen

deed toch alles goed: zwom wel degelijk

tegen de stroom in, keek terdege

onder stenen - in tegenstelling tot degenen

die het tegendeel beweerden -


(p. [23])

In 'Oorlogsliedje' komen de gruwelen van vroeger boven de grond:

op een zee waar wij geen weet van hebben

varen wij, en komen niets anders tegen

dan van lege flessen lege halzen

zoals er wel eens losse hulzen liggen

op afgelegen plekken waar je

niets of niemand vinden kan

behalve dan van levens witte beenderen

kale knoken als bloemen gebroken

nog voor zij konden bloeien


(p. [25])

Opnieuw komt Vlaams 'monkelen' voor (in een gedicht over een oude man en een dobbelsteen) en daarnaast refereert Van Gogh aan een ouder eigen gedicht, met een universum waarin van alles gebeurde. Nu, over dit 'Eigen universum' lezen we:

d'n oude wijze man monkelt

tegen het einde van de eeuwigheid

stilletjes voor zich uit

in een hoekje van het heelal

waar nooit eens wat gebeurt


(p. [28])

Er is veel geluid in de sectie 'Prille Materie'. Die kreeg een motto van Multatuli mee: 'Over de klinkletters'. Het geluid komt van alle kanten: er is gebonk van bouwprojecten, er zijn drilboren, er is smeltende sneeuw, er zijn klokken die de schafttijd aangeven en er is de symfonie van vertrekkende treinen, er zijn pompende harten en er is geratel op de spoorbrug en het kadoenken van de hartslag die de rode bloedlichaampjes voortstuwt. Het reizen begint in het gedicht 'Vanuit de inktpot' (deel I):

- je komt dus altijd ergens aan, het had ook

ergens anders kunnen zijn


(p. [39])

Alles wordt van binnenuit gezien in deel III van dit gedicht.

en vanbinnen

doezelen dan de rode bloedlichaampjes

- kadoenk - kadoenk - de uitgerolde aderen door

maken miniscule uitstapjes

tegen het eelt van verkennende vingertoppen

zien de wereld voorbij het wit van de ogen


(p. [41])

Het deel 'Mond-op-mondbeademing' - met een motto van Prince over het genot van de herhaling ('There's joy in repetition') - bevat een cyclus eigentijdse liefdesgedichten, waarin de virtuele wereld een belangrijke rol speelt. Het zijn gedichten die variëren in vorm en structuur over het verschijnen van de geliefde op het beeldscherm, via het world wide web, het internet. Het begint met het gedicht 'Touchscreen', op een manier die aan de gedichten van Gerrit Achterberg doet denken:

ze lijkt wel wereldwijd verspreid

in een hoedanigheid die niet

anders dan voor een bepaalde tijd

daadwerkelijk gedijt in tastbaarheid

Dan volgen de virtuele toenadering en een virtuele vangst:

tot op het punt dat ergens op dat web

zich een hand nonchalant naar haar strekt,

haar raakt tot op het glas

en haar beetje bij beetje binnenhaalt


(p. [45])

Het vuur laait hoog op:

er waarden sirenes rond toen wij samenkwamen

ik zag je binnenkomen in mijn bovenkamer

glas brak aan stukken een alarm ging af

ik keek in je ogen probeerde je lippen

Er is groot alarm: zowel politie als ambulance als de brandweer komen toegesneld. De sirene van de burgerbescherming gaat waarschuwend af. De waarschuwing houdt in dat alles weliswaar goed is, maar dat niet te veel illusies moeten worden gekoesterd.

goed was nu, maar dat dit niets

hoefde te betekenen voor later

en of we dat maar wisten


(p. [47])

Alle zintuigen raken bedwelmd door de liefde in 'Zintuiglijk vijfluik' deel II, over het 'fenomeen van feromonen'.

red mij, sprak ik haast pathetisch,

ik ga ten onder in je geuren,

hier moet mond-op-mondbeademing

gebeuren, of ik verdrink nog in die zee


(p. [49])

Ook het gehoor is in de war. Fantasie en werkelijkheid zijn door elkaar gelopen. Via proeven en gehoor komen we bij de tastzin uit:

ik dacht even ook mijzelf te horen

- het ruiste in mij of het waaide -

toen zag ik pas dat jij het was

die fluisterend de dop losdraaide

en ons inschonk in ons glas


(p. [51])