Nachoem M. Wijnberg en de kritiek
Nachoem M. Wijnberg (1961) debuteerde als dichter in 1989 met de bundel De simulatie van de schepping in de reeks 'De windroos', die al zo lang aan zoveel opmerkelijke debutanten plaats biedt. Daarna volgden met regelmaat andere bundels, bij uitgeverij De Bezige Bij en bij Contact. Bij Contact verscheen in 2007 ook Uit 10, een bloemlezing uit eigen werk, namelijk tien eerdere dichtbundels. De bundel Geschenken werd in 1997 bekroond met de Herman Gorter-Prijs. Gerrit Komrij selecteerde zes van Wijnbergs gedichten voor zijn toonaangevende bloemlezing Nederlandse poëzie van de 19de tot en met de 21ste eeuw (herziene uitgave, 2004). In 2009 ontving Wijnberg de VSB-poëzieprijs voor de bundel Het leven van.
Kritiek 1989-2007
Marc Reugebrink schreef in De Volkskrant van 27 december 1991 over De expeditie naar Cathay: 'Woorden zijn ons vanzelfsprekend bezit zolang we ons opgenomen weten in een bepaald verband dat aan die woorden een betekenis geeft. Dat verband stelt ons in staat om met die woorden een ander iets duidelijk te maken, om elkaar verhalen te vertellen. Die verhalen vormen onze werkelijkheid. Maar voor Wijnberg bestaat het verband niet meer, en daarmee worden alle verhalen en woorden betekenisloos. Op dit punt aangekomen had Wijnberg voor het zwijgen kunnen kiezen, of voor een dichterschap dat trachtte dit zwijgen uit te drukken, voor de zogenaamde 'autonomistische', ook wel 'hermetische' of zelfs 'witte' poëzie. Maar Wijnberg wil iets anders [...]: de sprekende stem moet een eigen stem zijn; de woorden die de dichter gebruikt moeten losgemaakt worden van het aloude verband waarin ze nog steeds staan, moeten worden ontdaan van betekenissen en essenties waarmee onze westerse cultuur in de loop van haar geschiedenis de taal heeft opgezadeld en die vals zijn gebleken'.
Guus Middag wijdde in De Volkskrant op 11 juni 1993 een stuk aan Langzaam en zacht (1993). Hij stelt, verzuchtend bijna: 'Wijnberg is een dichter van wie ik wel vaker uitleggingen van eigen werk zou willen lezen. Niet omdat zijn werk er beter door wordt, maar dan toch in ieder geval iets beter te begrijpen. Zijn verzen bevinden zich steeds meer in een context-loos vacuüm en ze stellen de lezer steeds vaker voor de vraag: 'Wat heb ik hier eigenlijk mee te maken?'.'
In Vrij Nederland van 8 oktober 1994 behandelt Rob Schouten Wijnbergs vijfde bundel Is het dan goed (1994). Hij noemt Wijnbergs poëtische universum 'een van de wonderlijkste dichterlijke werelden die ik ken'. En vervolgt: 'Over alle poëzie van Wijnberg hangt een waas van anonimiteit, van onaanwijsbaarheid zelfs, zijn verhalen zijn geschiedenissen zonder personages, aan zijn levenswijsheden lijken de bekende rationele of emotionele coördinaten te ontbreken. Hij is kortom een dichter die de lezer niet wil confronteren met een overbekende wereld'.
In De Morgen van 20 februari 2002 noemde Koen Vergeer in zijn bespreking van de bundel Vogels (2001) de poëzie van Nachoem Wijnberg 'weerbarstig en herkenbaar'. Om aldus te vervolgen: 'Korte, afgemeten zinnetjes, soms meer en soms minder duidelijk samenhangend met de andere korte, afgemeten zinnetjes. Droge mededelingen. Geen formele, poëtische hoogstandjes, geen lyriek. Geen muziek, geen persoonlijke ontboezemingen. Wat moet je met zo'n dichter?' Bij Vergeer is het saldo negatief: 'Ik zeg niet dat de poëzie in Vogels mij niets zegt, maar het zegt me wel te weinig'.
Eerst dit dan dat (2004) is een heel andere soort bundel dan zijn eerder verschenen uitgaven. Geen wonder dat de kritiek moest wennen aan Wijnbergs nieuwe poëzie. Piet Gerbrandy schreef in De Volkskrant (8 oktober 2004): 'Sterker nog, deze dichter, die al menig criticus in de gordijnen heeft gejaagd door keiharde, metafoorloze poëzie te schrijven, is in dit boek concreter en feitelijker dan ooit.' Ondanks dat, had Ilja Leonard Pfeijffer grote moeite om tot de kern van de gedichten te komen. Hij schreef in NRC Handelsblad (1 oktober 2004): 'Een andere groep gedichten concentreert zich op de Japanse Dogen Zen-ji (1200-1253), de beroemde stichter van de Soto-school van het Zenboeddhisme en de aanminnelijke Zenmonnik en kindervriend Ryokan (1758-1831). En nee: al deze informatie heb ik niet uit behulpzame verklarende aantekeningen achter in de bundel. Uw recensent heeft geploeterd. Wijnberg geeft al zijn figuranten zonder enige introductie of toelichting het woord voor een ruim zeventig pagina's durende discussie over de aard van poëzie.'
In 2006 verscheen de bundel Liedjes. De titel doet vermoeden dat er in deze bundel eenvoudige gedichten staan die als liedjes gelezen kunnen worden. Maar niets is minder waar. Arie van den Berg schreef in NRC Handelsblad (22 december 2006): 'Nog altijd zijn Wijnbergs verzen in feite onbenaderbaar voor een close reader. Wie zijn poëzie op betekenisniveau wil doorlichten staat nog steeds snel in het duister.' Erik Jan Harmens beschouwde dat (in De Groene Amsterdammer, 24 november 2006) juist als een van Wijnbergs kwaliteiten: 'De liedjes van Wijnberg lijken me daarentegen met open armen te ontvangen en geven me zodra ik ze tot me ga nemen een pets op de neus, en het is juist die nephelderheid die maakt dat ik deze bundel steeds weer wil herlezen. Een 'pageturner' heet dat in literaire marketingtaal.´
Kritiek, 2008-heden
De met de VSB-poëzieprijs bekroonde bundel Het leven van werd wederom gemengd ontvangen. De bundel kenmerkt zich door lange versregels die meer neigen naar proza dan naar poëzie. Erik Lindner (De Groene Amsterdammer,18 november 2008) noemde de bundel 'tergend' en 'niet de beste eerste kennismaking met zijn werk'. Ilja Leonard Pfeijffer was echter wel positief over de levensverhalen in dit boek. 'Het leven van vertelt het leven van de ik-figuur die op deze manier eenzaam en moedig wandelend van aankomst naar vertrek en van vertrek naar aankomst, in rustige zinnen, met de inadequate middelen van de logica grip probeert te krijgen op de wanhoop die hem zou overweldigen als hij zijn zinnen niet meer zou kunnen zeggen. En of het nou poëzie is of niet, het is ontroerend en waar', aldus Pfeijffer in NRC Handelsblad van 21 februari 2009.
Ook in 2009, bij de verschijning van Divan van Ghalib, werd de onbegrijpelijkheid van Wijnbergs poëzie weer breed uitgemeten. Victor Schiferli was hier heel duidelijk over (in Het Parool, 23 oktober 2009): 'Wie op grond van zijn laatste bundels dacht dat Wijnberg nu eindelijk begrijpelijk schrijft, komt bedrogen uit. Poëzie is het maken van betekenis, schrijft Wijnberg, en die betekenis zit hem in de verschuivingen, in de verdubbelingen, in de tegenspraak. Binnen een bundel losse gedichten werkt dat goed, omdat elk gedicht een nieuw begin is, maar binnen deze thematische context zit je als lezer af en toe helemaal klem.' Erik Menkveld beaamde dit (De Volkskrant, 23 oktober 2009): 'Er is studie en doorzettingsvermogen nodig om zijn werk en zeker deze divan te doorgronden, iets waar lang niet alle lezers zin in zullen hebben.'
De verschijning van Als ik als eerste aankom (2011) was voor Piet Gerbrandy aanleiding om het werk van Nachoem M. Wijnberg samen te vatten. Gerbrandy schreef (in De Groene Amsterdammer, 30 november 2011): 'Niettegenstaande zijn volstrekte eigenzinnigheid is Wijnberg uitgegroeid tot de belangrijkste stem van zijn generatie, omdat hij raadsels onder woorden brengt die blijkbaar de kern van de tijdgeest raken.' En ook Arie van den Berg wist de poëzie van Wijnberg te vangen in enkele woorden: 'De poëzie van Nachoem Wijnberg is zo helder als kraanwater, en toch volslagen raadselachtig' (NRC Handelsblad, 20 januari 2012).