De gedichten van Judith Herzberg, 1970-1979

Vooromslag van Judith Herzberg, Vliegen (1970)

Vliegen

De derde bundel die van Judith Herzbergs hand verscheen is Vliegen. Vliegen kwam uit in 1970 bij uitgeverij Thomas Rap te Amsterdam. Een herdruk zou in 1980 verschijnen bij De Harmonie. Vliegen bevat dertig korte gedichten, allen zonder titel, die meestal drie of vier, maar maximaal acht regels lang zijn. De bundel is door Herzberg versierd met eigen tekeningen van vliegen. Na Vliegen zou Herzberg geen tekeningen meer in haar werk opnemen.

Vliegen alludeert op het bekende gedicht 'Thirteen ways of looking at a blackbird' uit Wallace Stevens' bundel Harmonium (1923). Zoals Stevens in dertien korte versjes de merel beschouwt, zo observeert Herzberg de vliegen en reflecteert zij over deze insecten.

Er worden vergelijkingen gemaakt tussen vliegen en mensen:

En zo lief, zorgzaam

vleugeltjes vouwend als

moedertje met de

gordijntjes.


(p. 19)

Herzberg schrijft in een recensie in Het Parool van 20 mei 1968 over Uit hoge bomen, een bundel van dichter Chr. J. van Geel:

'het is even goed mogelijk over mensen te schrijven in termen van takken, als in termen van mensen over bijv. insekten. Het is zelfs moeilijk, bij een reëel aandoende beschrijving van iets uit de natuur, daar geen menselijke metafoor in te herkennen: zoiets geeft altijd een overdrachtelijke echo.'

Herzberg reageert hier op de critici van Van Geel die de mens in zijn poëzie missen. Herzberg lijkt hier niet alleen op te komen voor de natuur in de poëzie van Van Geel, maar ook voor haar eigen poëzie, waarin de natuur immers ook een grote rol speelt.

Verder lijkt ze hier met het noemen van 'insekten' al vooruit te verwijzen naar haar eigen bundel Vliegen, die twee jaar later pas zou verschijnen.

De vraag aan het einde van het gedicht, een bekende Herzbergiaanse stijlfiguur, komt ook in Vliegen een aantal keer voor:

Een vlieg die een toneelstuk speelt

klopt aan en ja hoor hij mag binnen komen

wordt door de butler opengedaan.

Jaren ervaring van de vliegentemmer gaan hier in

en niemand die het hoort of ziet

wat het publiek betreft wàs hij er niet

dat zou een grote kunst zijn vind je niet?


(p. 17)

In het volgende gedicht beschrijft Herzberg haar eigen werkwijze. Zij vereenzelvigt zich met een vlieg, die zij tegelijkertijd aanspreekt:

Vlieg, dit is jouw manier:

wat niet gevat kan

omcirkelen. Niets dan

tussenlandingen

geen vaste route

voelen en proeven

kleine bevindingen

nooit wroeten.


(p. 32)

Het zonder vaste route openstaan voor kleine bevindingen is niet alleen typerend voor de 'manier' van de vlieg. Ook Herzberg zelf wordt altijd getypeerd met de 'kleine bevindingen' die zij in haar poëzie opdoet. Zij zou juist niet in zichzelf gekeerd 'wroeten' naar een verhaal.

Ten slotte is de uniciteit van ervaringen, die vaak in de natuur plaatsvinden, ook een thema in Vliegen:

Iedere vlieg lijkt wel iets

op een andere manier maar is toch weer

iets nieuws.


(p. 43)

Vooromslag van Judith Herzberg, Strijklicht (1971)

Strijklicht

Strijklicht is de titel van Herzbergs vierde bundel, die verscheen in februari 1971 bij uitgeverij G.A. van Oorschot. De bundel bevat net als vorig werk vooral veel korte gedichten van hoogstens een pagina. Het is echter ook de eerste bundel waarin van dit patroon juist wordt afgeweken: in totaal zijn er negen gedichten die twee pagina's beslaan, en 'Beer in bed' beslaat zelfs vier bladzijden.

Herzberg begint net als in Beemdgras meteen met het titelgedicht. Strijklicht is het licht dat schuin op iets valt in de avond waardoor de dingen in de natuur andere kleuren krijgen. Ook haalt het omtrekken naar voren die wel aanwezig waren, maar die nu scherper worden. Het gedicht 'Strijklicht' draagt de ondertitel 'Over de sloomte en snelheid van meeuwen'.

Ze hebben het peinzende arctische glijden

hahaha uit de hoogte in langzaam

voorbijgaan maar ook wel het snelle

bemoeiziek gemekker van geiten.


(p. 5)

De meeuwen zijn te herkennen door het onomatopee 'hahaha', het 'gemekker' dat meeuwen produceren en de situering van het gedicht bij zee.

Het strijklicht in dit gedicht schijnt op de meeuwen en in dat licht verstillen hun silhouetten:

Ze kunnen zo lang op een plek blijven hangen

dat hun schaduwen op de rotsen plakken.

Het avondlijk karakter van het strijklicht blijkt uit de laatste strofe:

In het donkerend uur als de grond nog wel warm,

alleen zee nog belicht is, spetteren zij

om de lichtende klip als vonken uit een vuur.

In 'Strijklicht' valt ook meteen de dualiteit tussen stilstand en beweging op (het langzaam voorbijgaan tegenover het snelle gemekker), hier in het beeld van een meeuw. Dit is een motief in Herzbergs oeuvre.

Natuurbeelden keren regelmatig terug in Strijklicht, zeer prominent in enkele van de laatste gedichten, die net als 'Strijklicht' een specifieke vogelsoort als onderwerp hebben: 'Kauwtje I', 'Kauwtje II', 'Spreeuw', 'Spreeuwen' en 'Gierzwaluw'.

De 'Vijf gedichten naar Stevie Smith', waarmee Strijklicht afsluit, zijn getrouw vertaald uit Stevie Smiths Selected Poems uit 1962, zoals 'Exeat':

Ik denk aan de Romeinse Keizer, één van de wreedste,

Die voor de pret op bezoek ging bij zijn arme, in kerkers gepropte gevangenen,

Die hem dan smeken om de dood


(p. 54)

Het origineel van Smith, onder dezelfde titel, wijkt hier niet veel vanaf. De versregels beginnen steeds met een hoofdletter, ook al zijn ze onderdeel zijn van een doorlopende zin, iets dat in Herzbergs eigen gedichten nooit het geval is.

I remember the Roman Emperor, one of the cruelest of them,

Who used to visit for pleasure his poor prisoners cramped in dungeons,

So then they would beg him for death

In tegenstelling tot Herzbergs vorige bundels wordt in Strijklicht de oorlog expliciet in beeld gebracht, zoals in '1945':

Wij kregen helden op de thee

ze zaten samen op de canapé

ze hadden helemaal geen

conversatie, ik keek en keek

tot ze verlegen waren

ze wisten zich geen raad

met zo een vrede.


(p. 11)

De titel van het gedicht doet meteen denken aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. De soldaten keren terug. Het zijn helden die zich geen raad weten met de vrede. Dat blijkt uit de stiltes die ze laten vallen tijdens een visite. Ze zijn niet in staat om een luchtige conversatie te voeren bij een kopje thee. Typerend voor Herzbergs techniek zijn de zogenaamde enjambementen, het afbreken van een zin in versregels, waardoor er meerdere betekenissen ontstaan. Zo geeft 'keek en keek' in één versregel een intensiever beeld van het kijken; er wordt meerdere keren gekeken naar hetzelfde, waardoor de helden verlegen worden.

Anderzijds kan het tweede 'keek' bij de volgende regel ('tot ze verlegen waren') horen, als je de zin zonder regelafbreking zou lezen.

Dat de helden uit de Tweede Wereldoorlog worden gewaardeerd, blijkt uit het gedicht 'Regels geschreven tijdens plaatselijke vrede':

Helden – hoe zelden is er vrede zonder.

(p. 31)

'Een kinderspiegel' heeft de hoop op iets moois en vredigs als onderwerp. Deze gedichten hebben echter vaak een melancholische ondertoon. Het gehele gedicht staat tussen aanhalingstekens, waardoor het gesproken woorden lijken te zijn:

'Als ik oud word neem ik blonde krullen

ik neem geen spataders, geen onderkin,

en als ik rimpels krijg omdat ik vijftig ben

dan neem ik vrolijke, niet van die lange om mijn mond

alleen wat kraaiepootjes om mijn ogen.


(p. 13)

De gedachte aan veroudering wordt in dit gedicht ironisch omgezet naar de kinderlijke en naïeve gedachte dat wij dat proces zelf in de hand hebben. Deze ironie wordt vooral bereikt met het werkwoord 'nemen'. Het gedicht eindigt met de hoopvolle verwachting op een gelukkig liefdesleven:

Ik neem een hele lieve man die tamelijk beroemd is

de hele dag en ook de hele nacht

blijven wij alsmaar bij elkaar.'

Herzberg focust zich in haar poëzie op de kleine dingen in het leven. Zij pretendeert niet het leven in zijn geheel te kunnen vatten, maar het leven weerspiegelt zich anderzijds juist wel vaak in het schijnbaar gewone. Het meest evident is deze poëtica te vinden in het gedicht met de typerende titel 'Hoogmoed', dat Herzberg oorspronkelijk in opdracht van Thomas Rap voor het boek De zeven hoofdzonden (1970)schreef. In de eerste strofe van het gedicht wordt de hoogmoed verafschuwd:

Moeder van alle zeven, de zondigste

de hevigste want zonder deze

konden de andere zonden

niet leven.


(p. 22)

Dat er een alternatief is voor de hoogmoed, blijkt als men kijkt naar de eenvoudige dingen in het leven:

Denkend aan hoogmoed hoor je al tot haar orde

'kijk mij, ik ben minder hoogmoedig dan jij'

Heel ingewikkeld kan het worden

tot het weer eenvoudig wordt:

Een haakje maken aan een raam

zodat het half kan open staan

een woord opzoeken in een woordenboek

een roffel op een wieldop slaan.

De stilte en de tijd die wordt genomen om naar ogenschijnlijk gewone dingen te kijken is een motief in Herzbergs poëzie, zoals bijvoorbeeld in het gedicht 'Voertuigen', waarin zelfs een auto ontroerend blijkt te kunnen zijn:

met het omsmeltend

specificerend

allesbeheersend

omvangrijk belang

dat zelfs een kar op wielen

de vorm verleent

van nageleefd verlangen.


(p. 21)

Vooromslag van Judith Herzberg, 27 liefdesliedjes (1971)

27 liefdesliedjes

27 liefdesliedjes is na Vliegen de tweede 'themabundel' van Judith Herzberg. De bundel verscheen in 1971, en werd in opdracht van het IKOR/CVK (dat nu IKON heet) voor een kindertelevisieprogramma over het Hooglied geschreven. De gedichten zijn dus bedoeld voor kinderen, om op toegankelijke manier kennis te maken met de poëzie van het Hooglied(link is external).

27 liefdesliedjes verscheen bij Uitgeverij Thomas Rap, net als Vliegen. In deze bundel staan liefdesliedjes die allemaal vrije vertalingen zijn van verzen uit het Oudtestamentische bijbelboek Hooglied. Het Hooglied is een liefdeslied van Salomo. In protestants-christelijke kring is het lange tijd allegorisch geïnterpreteerd, dat wil zeggen dat de liefde die erin beschreven word niet werd opgevat als de liefde tussen de twee personages, maar als liefde tussen Christus en zijn kerk.

Herzberg interpreteerde het Hooglied minder orthodox in een vertaling die ook vrijer is. Dat blijkt uit haar literatuurlijst, die bestaat uit Duitse, Franse en Nederlandse vertalingen en Het Oude Testament. Ook maakt Herzberg duidelijk eigen keuzes in haar vertaling. Zo wordt over het eerste gedicht in de inhoudsopgave vermeld dat het tweede, zestiende en zeventiende vers van het eerste hoofdstuk als inspiratie zijn gebruikt '1 (I-2, 16, 17)'.

Je zoenen zijn zoeter dan

zoeter dan honing en ik vind je

mooier en liever, liever

en aardiger nog dan de koning.


(p. 5)

Opvallend is dat in 1971 ook een meer tekstgetrouwe vertaling van het Hooglied uit het Hebreeuws verscheen: Salomo, keur uit zijn liederen van Saul van Messel. Hij vertaalt vers twee van het eerste hoofdstuk van het Hooglied als volgt:

Kus mij maar op mijn mond.

Want zoeter smaken

je zoenen dan wijn.

De Statenvertaling geeft deze versie:

Hij kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn.

Hieruit blijkt dat Herzberg minder naar de letter van het Hebreeuws vertaalt: de zoenen zijn niet zoeter dan wijn, maar dan honing. Dit heeft waarschijnlijk ook te maken met de doelgroep van Herzbergs bundel. De dichterlijke vrijheden kunnen er echter ook om puur poëtische redenen zijn, zonder dat daarbij aan een kinderlijk gehoor is gedacht. Zo is het volgende vers in Van Messels vertaling ook redelijk duidelijk:

Vertel mij eens

jij die mij echt bemint

waar jij nu weidt

waar ik je in de middag vindt.

Waarom moet ik

mijn liefste derven

en langs de kudden

van je vrienden zwerven.

Herzberg vertaalt het vers echter veel vrijer. Zo wordt de middag het moment waarop 'de zon op zijn hoogst is':

Waar kan ik je vinden

Mijn lief, mijn beminde

Waar weid je je schapen

Waar laat je ze grazen

Waar laat je ze rusten

als de zon op zijn hoogst is

mijn lief, mijn beminde?


(p. 9)