De gedichten van Judith Herzberg, 1963-1969
Zeepost
Judith Herzbergs eerste poëziebundel, Zeepost, verscheen eind november 1963 bij uitgeverij Van Oorschot. De bundel bevat 38 gedichten die op de eerste na niet meer dan een pagina beslaan.
De titel van de bundel Zeepost is veelbetekenend voor Herzbergs poëzie. Ze richt zich tot de lezer als tot een vertrouwde briefontvanger. De titel geeft ook aan dat Herzberg beseft hoe groot de afstand is in ruimte en tijd tussen haarzelf op het moment van schrijven en de lezer op het moment van lezen. In het gedicht 'Daglicht' wordt de intimiteit van de slaapkamer getoond. De lezer wordt deelgenoot van een moment van ochtendlijke berusting, een verwachting dat er ondanks de verwarring in het leven toch nog hoop is dat het allemaal goed komt:
Uit chaos van lakens en
voorgevoel opgestaan, gordijnen
open, de radio aan, was
plotseling Scarlatti
heel helder te verstaan:
Nu alles is zoals het is geworden,
nu alles is zoals het is
komt het, hoewel, misschien
hoewel, tenslotte nog in orde.
(p. 8)
De twijfel die uit de laatste regels van 'Daglicht' spreekt, komt regelmatig terug in deze bundel. Vaak wordt in Herzbergs gedichten een vraag gesteld, zoals in 'Het Volle Leven', dat zelfs in zijn geheel bestaat uit één lange vraag:
Zullen we
zei ze
samen
in een groot bed
in een hotel –
kamer
gaan liggen
met pyjama's
aan en
dan de knecht
taart
laten brengen?
(p. 18)
Ook in het eerste vers, 'Opmaat', dat door veel critici is opgevat als een programmatisch gedicht, eindigen meerdere strofen met een vraag:
Eer het draafpaard
aan de sprong begint
houdt het?
in?
(p. 5)
Herzberg staat in dit gedicht steeds stil bij dat ene bijzondere moment tussen twee bewegingen in. Aan het einde van het vers schakelt zij over van de stilstand in beweging van dieren naar de overdenkende pauze die mensen soms nodig hebben in hun communicatie:
Bevrienden is niet iets
van overdaad maar
iets van
pauze.
Het is de stilte die
de toon bepaalt. Ook
van het eskimo
lied.
(p.5/6)
Zo kan ook de titel van de bundel worden opgevat: de post van deze bundel bevindt zich nog op zee, in de lange afstand tussen twee vertrouwden. In deze bijzondere pauze spelen de gebeurtenissen uit de bundel zich af. Kenmerkend voor Herzbergs poëzie is dan ook vooral de stilte en de tijd die wordt genomen om naar de ogenschijnlijk gewone dingen in het leven te kijken, dingen die in eerste instantie totaal niet bijzonder lijken, zoals in 'Zeedrift', waarineen condoom aanspoelt vanuit zee:
Goeiig ontmoedigd afgedankt dingetje
dat in de zee zweeft als een anemoon
en met het wier mee in en uit
en heen en weer slurpt op het tij,
Het bijzondere moment leidt uiteindelijk tot een besef over sex:
De zon gooit lichtdraadmazen door het water,
ik staar en traan van al dat ketsend licht.
En van hoe internationaal, en alledaags
en goedertieren sex is.
(p. 14)
Soms twijfelt Herzberg aan haar eigen spreken, omdat taal tekort schiet om de unieke ervaringen in het leven in hun geheel te vangen. Die twijfel uit zich bijvoorbeeld in het gedicht 'De stem':
In taal vertaald is het ongeveer zo:
een stem, modern en aardig als een saxofoon
die uit verre verte komt gesprongen
over bergen die ik ben
(p. 25)
En twee pagina's later in het Engelstalige gedicht 'View':
Not to translate is the greater art:
(p. 27)
Het tekort dat de dichteres ondervindt, vangt ze soms op met neologismen zoals het 'draafpaard' in Opmaat of zoals de beschrijvingen voor kat in Katje:
mijn glimmende kinderkat,
kortstondige familie,
wendbare vlinderkat.
(p. 29)
Dat de unieke momenten van het leven zich niet makkelijk in taal laten vangen, wil niet zeggen dat het beschrijven ervan niet bevrijdend kan werken, zoals blijkt uit 'In het Wilde Weg':
Als wij ons los konden schrijven –
('een raar kadaver in de val
mager, en paars bebakkebaard')
zouden wij dan op de bladzij blijven?
De opgeworpen vraag wordt aan het einde van het gedicht beantwoord:
Wij zouden wennen. Bravo
en Olé roepen op de rodeo
of het gewoon zo hoorde.
(p. 37)
Herzbergs gedichten zijn pogingen om het unieke vast te leggen en soms lijkt zij ook haar lezers uit te nodigen mee te doen met die poging. In het gedicht 'Bergmeer' kan 'wij' worden opgevat als de dichteres en haar lezer die samen heel even iets zeer vluchtigs opnieuw beleven.
Daar liggen godvergeten zonbeschenen stenen
heet te worden, af te koelen.
Geen mens geen dier om het te voelen.
Alleen wij, nu, even.
(p. 43)
In de correspondentie(link is external) die in het Letterkundig Museum te vinden is, komt uit debrief die Herzberg op 13 juni 1963 aan haar uitgever Geert van Oorschot stuurt, naar voren dat zij de zinsnede 'wij, nu, even' in eerste instantie overwoog als titel voor haar eerste bundel.
Beemdgras
De tweede bundel die van Judith Herzbergs hand verscheen is Beemdgras. Beemdgras kwam uit in 1968 bij uitgeverij G.A. van Oorschot en bestaat uit 63 gedichten, waarvan twaalf zonder titel.
De titel wordt al meteen genoemd in het eerste gedicht uit de bundel: 'Beemdgras en zachte dravik':
Dit, dan, is wat wij maken:
in Juni als de weiden gloeien
van boterbloemen, zuring, klaver
en bloeiende kniehoge grassen;
een grasbouquet, in een theepot
in het gras gezet.
(p. 5)
Herzberg wil het ongewone in de gewone dingen laten zien, zoals in de twee doodgewone soorten gras, beemdgras en dravik. Het gedicht vervolgt met de uitnodiging om naar dit soort trivialiteiten te kijken zoals een kind dat zou doen:
Met onbedroefde
kinderogen vlak voor de voeten
kijken, een van de vroege
genoegens die wij delen.
(p. 5)
Het met kinderlijke onschuld observeren van schijnbaar onopvallende zaken lijkt het doel in alle gedichten uit deze bundel. De dichteres maakt deze werkwijze expliciet in het gedicht 'Pil', waarin zij ook haar medelijden toont met de mensen die deze blik niet kunnen delen:
Maar als een kip
pik ik mijn eten hier
en daar, mijn wetens-
waardigheden bij elkaar,
en o, de spijt voor wie dit mist,
al deze zeer diverse dingen
(p. 36)
De plaatsvervangende spijt voor diegenen die deze unieke ervaringen niet kunnen meebeleven, treedt hier voor het eerst op in Herzbergs gedichten.
Herzberg geniet ook in de tweede bundel van de momentane ervaring, zoals blijkt uit het gedicht 'De tijdstip'. Dat zij hier voor het lidwoord 'de' in plaats van het gebruikelijke 'het' kiest, doet zij om het kortstondige en vervliegende zo exact mogelijk vast te leggen.
'de tijdstip' dat wat niet bewaard
kan worden, daardoor niet ontaardt.
Dat bij Herzberg dit unieke moment niet naar aanleiding van grotere zaken in de wereld hoeft plaats te vinden, wordt later in het gedicht duidelijk:
Hoe dichterbij hoe wonderlijker
en kortstondiger,
niet zo zeer een vallende ster
als een vallende sterrekijker.
(p. 32)
Waar 'onbedroefde kinderogen' het ideaal zijn, is volwassenheid en de daarmee gepaard gaande rationaliteit een belemmering bij de momentane ervaring. Deze vervreemden de dichteres van het kind dat zij was en van de wereld waarin zij leeft. Hierdoor ontstaat een afstand tot die unieke ervaring die niet teruggedraaid kan worden. Die afstand kan lichte melancholie kan opwekken, maar meestal resulteert die in gelatenheid, zoals in 'Groei':
Eerlijkheid, in volle bloei bij de geboorte,
ontrijpt in het volwassen worden
tot een knop. (Winnicott)
O rare makreel die je bent schreef je een keer
en kijk eens wat er is gebeurd
makreel niet meer.
Groei, wat zullen we met je doen
we kunnen je niet snoeien het beste is misschien alweer
niet mee bemoeien.
(p. 6)
In de eerste strofe van dit gedicht wordt een citaat vermeld, namelijk die van de Britse kinderarts en psychoanalist Donald Winnicott. Dit soort taal, die rechtstreeks uit andere tekst is of lijkt te zijn geplukt, keert veel terug in deze bundel. In 'Post' lijkt het of er een brief is overgeschreven:
'Hebben het heerlijk
genieten van al het moois,
tot spoedig ziens, je A.'
(p. 7)
In 'Waarschuwing' is de tekst van een waarschuwingsbord overgenomen:
Vous partez en haute montagne.
Soyez toujours accompagné
d'un montagnard expérimenté.
Een waarschuwing die, wat mij betreft,
bij zeespiegel en wieg mag hangen.
(p. 19)
Ook kenmerkend voor Herzberg is de spreektaligheid van haar verzen, vooral in de eerste zinnen, zoals in 'Nee er is geen tweede leven', 'Beroepskeuze', 'Farah', 'Het doorgestreepte blijf je lezen':
Nee er is geen tweede leven nee mijnheer
(p. 24)
En toen ze vroegen wat ze later wilde worden
(p. 26)
Niet dat ik geloof dat er een grondtoon is van somberte
(p. 39)
Zo zijn het vaak onze meest eigene gedachten
(p. 49)
Deze dichtregels zijn parlando, dat wil zeggen dat het net is of de poëzie rechtstreeks gesproken zou kunnen zijn. Hierdoor worden de gedichten heel levendig in hun alledaagsheid; het is alsof dit allemaal in een persoonlijk gesprek gezegd is. Ze suggereren antwoorden op verzwegen vragen of onuitgesproken tegenwerpingen te zijn.
Het veranderlijke is ook een belangrijk gegeven in Herzbergs poëzie. Dat komt bijvoorbeeld naar voren in 'Wij leven', waarin aan het eind niets hetzelfde is als in het begin:
Wij leven op de overlevering van onze wil.
Niet één cel of papil is nog dezelfde
in dit ons huidig jaar
als in dat kort geleden ons begin.
Wij zijn gelijk aan twee en veertig generaties muizen
of misschien meer. Waarschijnlijk meer.
Zij leven vlug en klein. Niet één
van veertien jaar geleden beweegt nu meer.
(p. 57)
Herzberg getuigt hier ook van haar band met de natuur. Zij vergelijkt een mensenleven met dat van generaties muizen. 'Zij leven vlug en klein', waarmee Herzberg lijkt te impliceren: wij, mensen, hebben zo veel meer tijd in dit leven om alles te doorgronden, laten we dat dan ook pogen zo goed mogelijk te doen. Later in het gedicht blijkt namelijk dat zelfs muizen dit in hun korte leven al begrepen hebben:
zij hebben de boodschap doorgekregen.
Ze ritselen achter droog behang
en scharrelen over de vloer.