De gedichten van Hans Verhagen, 1958-1971
Rozen & motoren (1963)
In 1958 publiceerde Verhagen in eigen beheer zijn eerste bundel: Anatomie van een Noorman. De achttien gedichten droeg hij op aan zijn toen pas overleden moeder. Tussen 1958 en 1963 publiceerde Verhagen in verschillende tijdschriften, zoals Gard Sivik, Randstad en Podium. In 1963 verscheen zijn officiële debuut: Rozen & Motoren.
In deze debuutbundel zijn zeven cycli samengevoegd: ‘Hans Verhagen & zn.’, ‘Genocide’, ‘Euthanasie’, ‘Het nieuwe Zeeland’, ‘Cyclus naar mijn ziektebeeld’, ‘Anatomie van een Noorman’ en ‘Het schrikbewind van rozen’. De cycli staan in deze bundel in omgekeerd chronologische volgorde van ontstaan, de eerste cyclus werd geschreven in 1963 en de laatste in 1958. Voor zijn verzamelde gedichten uit 2003, Eeuwige vlam, draaide Verhagen deze volgorde weer om.
Rozen & motoren verscheen als derde boek in de serie ‘Nieuwe Nijgh Boeken’ van uitgever Nijgh & Van Ditmar, een reeks paperbacks die in 1962 startte. De reeks werd opgezet naar aanleiding van het toetreden van verschillende Rotterdamse dichters – waaronder Hans Verhagen – tot de redactie van het Vlaamse literaire tijdschrift Gard Sivik. Nijgh & Van Ditmar hoopte met deze nieuwe reeks jong talent aan haar fonds toe te kunnen voegen. Dat lukte, een aantal Gard Sivik-redacteuren publiceerde hun dichtbundels in de reeks 'Nieuwe Nijgh boeken'. Toen Gard Sivik in 1965 echter ophield te bestaan, vertrokken de Rotterdamse dichters naar Uitgeverij De Bezige Bij (175 jaar Nijgh & Van Ditmar).
De titel Rozen & motoren is ontleend aan het tweede gedicht in de cyclus ‘Anatomie van een Noorman’:
Het is niet vrij van rozen
en ook het gebruik van motoren
is aan mijn lichaam niet vreemd.
(p. 75)
Rozen en motoren zijn tegengestelde symbolen, die staan voor natuur en technologie. Deze tegenstelling laat zien tussen welke twee uitersten de gedichten in deze bundel zich bevinden: tussen romantiek en zakelijkheid. Deze zakelijkheid valt bijvoorbeeld waar te nemen in het vierde gedicht van de cyclus ‘Genocide’:
Geboren 30-7-’61 10 u. 55, zoon van
Hans Verhagen & Conny Tavenier
(p. 28)
Dit gedicht is enkel een weergave van de tekst van een geboortekaartje. Met dit soort teksten sloot Verhagen aan bij zijn generatiegenoten Vaandrager, Sleutelaar en Armando, met wie hij in deze tijd redacteur was van het literaire tijdschrift Gard Sivik. De Gard Sivik-dichters, in de literatuurgeschiedenis “Zestigers” genoemd, zetten zich af tegen de dichters uit de jaren vijftig, oftewel de Vijftigers. In de ogen van de Zestigers waren de Vijftigers vooral lyrici die de poëzie nog steeds op een voetstuk stelden. De Zestigers vonden de poëzie van de Vijftigers ook /node/loos ingewikkeld. De Gard Sivik-dichters zwoeren daarom de lyrische opvattingen af en begonnen antipoëtische teksten te schrijven, zoals readymades: alledaagse tekstjes gepresenteerd als gedicht. Verhagen doet dit bijvoorbeeld met de tekst van het geboortekaartje.
Ook in het gedicht ‘134’ is deze zakelijkheid te zien:
Wat vindt men in de operatiekamer?
Bomscherven uit 134 harten
(: echokamer v.d. tweede wereldoorlog).
(p. 59)
Dit gedicht lijkt een operatiekamer te beschrijven waar van het front teruggekeerde soldaten worden behandeld. Door de afstandelijke manier waarop gesproken wordt over de gevolgen van een oorlog, lijkt het gedicht op het eerste gezicht te passen bij de zakelijke poëzie van de Zestigers. Maar tegelijkertijd wordt het beeld opgeroepen van bomscherven in een hart en wordt de operatiekamer vergeleken met een echokamer. Het gedicht gaat veel verder dan een zakelijke waarneming en deze beeldspraak wijkt zo weer af van de zakelijke poëzie van de Zestigers.
Rozen & motoren bestaat voor een groot deel ook uit hele korte gedichten en is er veel wit op de bladzijden. Ook is er veel reclametaal in opgenomen. Dat is eveneens een kenmerk van de Zestigers, ze weigerden onderscheid te maken tussen hoge en lage cultuur en keken niet neer op de reclame en de journalistiek. De dichters uit de jaren vijftig vonden zij te verheven, de Zestigers zagen juist poëzie in het alledaagse. Dat alledaagse wordt in hun poëzie waargenomen en zo realistisch mogelijk weergegeven. Daarom worden zij ook wel neorealisten genoemd. Ook de poëzie van Verhagen kent hier voorbeelden van.
Alles wat zich hier bevindt wordt door
het oog gezien,
en alles wat het ziet kijkt mee
met dat machtige, getrainde oog van mij.
(p. 84)
Dit gedicht, ‘Alles wat zich hier bevindt’, laat zien hoe de dichter alles wat zich om hem heen bevindt met zijn dichtersoog waarneemt. Hij beschrijft hierin hoe hij poëzie maakt van wat hij om zich heen ziet, zoals de Zestigers dat deden, maar juist doordat dat beschreven wordt, wijkt dit gedicht ook weer af van het neorealisme van de Zestigers. De Zestigers hadden namelijk een voorkeur voor het beschrijven van wat zij om zich heen waarnamen, dit gedicht gaat vooral over dat waarnemen.
Het achtste gedicht in de cyclus ‘Euthanasie’, laat eveneens zien dat de dichter alledaagse zaken waarneemt en weergeeft in zijn poëzie:
Er is veel poetry emotion in de wereld
:een klein bosje bloemen,
de stand waarin injectiespuiten weken
(p. 46)
De dichter geeft alles weer: of het nu om iets lieflijks als een bosje bloemen gaat of om iets naargeestigs als stinkende injectiespuiten. Ook hier wijkt hij echter ook direct weer af van de poëtica van de Zestigers, juist doordat hij zelf over poëzie dicht en doordat hij de beide voorbeelden die hij noemt wel aanduidt met ‘poetry emotion’. Andere Zestigers zouden het bij het waarnemen van de injectiespuit hebben gelaten, Verhagen voegt er in dit gedicht beeldspraak aan toe: de injectiespuiten weken in stank.
Wanneer ernstige zaken als oorlog of ziekte op een afstandelijke manier worden weergegeven, kan dat in sommige gevallen zorgen voor een vreemd effect. Zoals in het gedicht ‘Verzamelde werken’, dat slechts uit één zin en een citaat bestaat:
Elvis Presley heeft kanker.
(p. 96)
Na deze zin volgt onderaan de bladzijde een citaat uit het boek Krebs, sein Gesetz und sein Geheimnis (1954) van Friedrich Faber. Het citaat begint met de vermeende verbinding tussen tuberculose en de Romantiek en vergelijkt die verbinding met die tussen kanker, de wereldoorlogen en mechanisering. Het citaat lijkt absurd en daardoor komt het gedicht koel en laconiek over; soms ook bijna grappig. Elvis Presley heeft overigens voor zover bekend nooit kanker gehad.
Dit laconieke keert terug in een titelloos gedicht dat lijkt te gaan over de snelheid waarmee het leven voorbij vliegt en dat niet langer is dan deze drie regels:
Een autoband kan het niet sneller doen, 30.000 km
& je carrosserie is verrot
& de betonmolen v.d. geschiedenis draait verder
(p. 48)
Dit gedicht lijkt het leven te vergelijken met een auto. Het gaat razendsnel tot het ‘verrot’ is. Voor het verloop van de geschiedenis maakt het ook niets uit of je nou wel of niet hebt geleefd: die is als een betonmolen die alles vermaalt en eeuwig doorgaat met draaien.
Zoals de titel al deed vermoeden, heeft de bundel ook een heel andere kant: het romantische van de rozen. Aan deze kant van het spectrum bevindt zich bijvoorbeeld het gedicht ‘Walcheren’:
Buiten in de duinen, waar mijn jeugd bevriest, ver-
liest mijn liefde de liefde; liefste,
alles is weer even eeuwig als altijd;
(p. 54)
Verhagen schrijft in dit gedicht over de liefde en natuur en gebruikt dichterlijke stijlfiguren, zoals alliteratie. Hij creëerde met deze romantische elementen ook weer afstand tot het neorealisme van Gard Sivik en de andere Zestigers.
Het gedicht ‘Het menssymbool’ benoemt waar metaforen ontstaan:
Door mijn enige kruin twinkeleren
de klinkers,
metaforen kweek ik in mijn
buik.
(p. 83)
Het gedicht zegt dat metaforen in de buik ontstaan en klinkers in het hoofd. Gaat dit gedicht over het verschil tussen het produceren van taal, dat in het hoofd gebeurt, en het schrijven in metaforen, dat uit het hart komt? Opvallend is ook het gebruik van het ongebruikelijke woord ‘twinkeleren’. Het roept beelden op van vogeltjes of sterren. Verhagen zoekt ook steeds de spanning op tussen romantiek en zakelijkheid. Bijvoorbeeld in het gedicht met de opvallende titel ‘Een onbemande dichter II’:
Alsmaar motorischer
herkauw ik mezelf;
muurvast in de mij omringende architektuur
leef ik verder, normaal-menselijk, of hóger
opgevoerd dankzij
de Prov. Zwse. Elctr.
(p. 60)
Dit gedicht beschrijft hoe de normale mens dankzij het provinciale elektriciteitsbedrijf naar een hoger niveau gebracht kan worden, tot iets wat beter is dan het normale menselijke. Het ‘hogere’ lijkt echter vooral het moderne comfort van de elektriciteit te zijn. Het direct hierop volgende gedicht, ‘Het skelet v.d. zee’, haalt het voorgaande meteen weer onderuit:
& groeide ik niet met de wetten
v.d. innerlijke mens?
Alle electronica ten spijt? (In een koud huis?)
Materiaal, waar niemand
weg mee weet.
De vertrekken v.d. hartslag staan nog leeg.
(p. 61)
Door dit gedicht na het gedicht ‘Een onbemande dichter II’ te plaatsen, wordt een spanning opgeroepen tussen een zakelijke en een romantische benadering. De bewering dat de moderne mens tot een betere staat is gebracht dankzij elektriciteit, wordt in ‘Het skelet v.d. zee’ in twijfel getrokken door de vraag wat elektronica te maken heeft met innerlijke mens. De verteller noemt die vraag ‘materiaal, waar niemand weg mee weet.’ In de laatste zin geeft hij bovendien een leegte aan die misschien opgevat kan worden als een afstand tussen Verhagen en zijn dichtende generatiegenoten: er is in de zakelijkheid van de andere Zestigers te weinig aandacht voor het hart.
In het gedicht ‘Rozen heersen met oosterse wreedheid’ wordt de spanning tussen zakelijkheid en romantiek ook weer opgevoerd. Opvallend is dat het lijkt alsof de verteller zijn eigen lichaam een mummie noemt:
Rozen heersen met oosterse wreedheid
rond mijn woorden,
vullen de kou van mijn mummie met
natuurkunde & dagdromen
(p. 79)
Rozen worden voorgesteld als wrede heersers, natuurkunde wordt verbonden met dagdromen. Door die omkeringen wordt de spanning tussen romantiek en de zakelijkheid voelbaar gemaakt. De grenzen of de schaduwkanten van de romantiek worden aangegeven. Romantiek is misschien wel onmogelijk in een tijd van politieke spanning of in een cultuur die gericht is op wetenschap.
Ook de rest van de bundel staat bol van de tegenstellingen die deze ontoereikendheid van de romantische benadering laten zien. Vaak hebben die tegenstellingen te maken met ziekte of oorlog, zoals in het titelloze tweede gedicht van de bundel:
Groeit
(1e tandje
1e woordje
1e 2e wereldoorlog)
van het ene sprookje
in het andere, stap voor stap van kindsbeen
in een echt been
(of geweer)
(p. 10)
In dit gedicht wordt de onvermijdelijkheid van het opgroeien van een kind verbonden aan de onvermijdelijkheid van een oorlog. Juist door oorlog op te nemen in een gedicht over een klein kind komt de wreedheid ervan nog sterker naar voren. In andere gedichten worden schrille contrasten ook niet geschuwd:
geluk
doorstroomt ons als een leucemie.
(p. 58)
gelukkig nieuwjaar of ik schiet.
(p. 70)
Ziekte en oorlog staan in deze voorbeelden recht tegenover geluk: het een maakt het ander bijna onmogelijk. Gedichten als deze lijken te zeggen dat de tegenstelling tussen rozen en motoren niet enkel in de poëzie bestaat maar ook in de samenleving zelf. Geluk en romantiek gaan niet samen met een tijd van oorlog en ziekte.
In de analyses over het werk van Verhagen wordt het eerste gedicht uit 'Cyclus naar mijn ziektebeeld' vaak aangehaald. Wat de titel van dit gedicht is, is niet geheel duidelijk. Op de plaats van de titel staat in deze cyclus steeds een asterisk, die lijkt te verwijzen naar een voetnoot, waar in dit geval de tekst ‘Het zoveelste leven’ staat. Is dit de titel van het gedicht? Of is het een soort samenvatting?
Hoe dan ook wordt een van die gedichten vaak geciteerd om de poëzie van Verhagen te duiden:
Wat vooraf ging ging vooraf,
de stilte onder mijn voorhoofd
krijgt haar eigen historie.
(p. 63)
Dit gedicht wordt vaak gebruikt om uit te leggen hoe Verhagen zijn eigen (literatuur)geschiedenis schreef, zonder volledige aansluiting bij een stroming te vinden. Niet voor niets noemde mede-Zestiger en Gard Sivik-redacteur Sleutelaar hem ‘een romanticus tegen wil en dank, die de pathetiek niet schuwt.’
Sterren cirkels bellen (1968)
De tweede bundel van Hans Verhagen heet Sterren cirkels bellen en werd in 1968 uitgegeven door de Bezige Bij. Het omslag werd ontworpen door Wim T. Schippers en Wim Wandel. De inhoudsopgave laat zien dat in de bundel reeksen zijn opgenomen die van 1964 tot en met 1967 zijn geschreven. Uit elk van deze jaren zijn vier gedichtenreeksen opgenomen. Die reeksen hebben titels, de afzonderlijke gedichten niet. Het zijn vooral hele korte gedichten, variërend van 1 tot 12 regels en dus met veel wit op de bladzijden.
De typografie is opvallend: de gedichten staan op iedere bladzijde op een andere hoogte en soms in een cursief lettertype. De titels van de verschillende reeksen zijn in lettertypen afgedrukt die oorspronkelijk voor reclameteksten gemaakt waren, zoals een oude schrijfletter of een Gotische letter. De bundel bevat ook enkele illustraties: geometrische vormen zoals sterren of cirkels alsook plaatjes uit oude kinderboeken en andere bronnen.
De cyclus ‘Cocon’ was in 1967 al apart uitgegeven door de uitgeverij Thomas Rap. Het was een opvallende uitgave met fluorescerende kleuren. De bundel kostte dan ook bijna negen gulden, wat erg duur was voor een dichtbundel van nog geen 150 woorden.
In Sterren cirkels bellen vallen vooral de reeksen ‘Kanker’, ‘Cancer’, en ‘Krebs’ op. In drie talen schrijft de dichter over kanker, meestal in de vorm van readymades, die ongewijzigd uit een voorlichtingsbrochure over kanker gekopieerd lijken te zijn:
Wanneer een man bemerkt,
dat de urinelozing bemoeilijkt wordt,
de urine niet meer met een straal geloosd wordt,
en het water nadruppelt,
dan dient een man zijn arts te consulteren.
(p. 46)
Het gedicht waarmee de reeks ‘Kanker’ opent, gaat echter iets verder:
Een pijnloze knobbel
kan onheilspellender zijn
dan een pijnlijke.
(p. 44)
Hier wordt een hele nuchtere constatering gedaan, waar wel veel emotie achter schuilt door gebruik van het woord ‘onheilspellend’.
De reeks ‘Krebs’ vervolgt de readymades over kanker, maar dan in het Duits. In het tweede gedicht uit deze reeks worden symptomen van kanker omschreven:
Schlaffe Haut von blasser Färbung.
Blühendes Aussehen.
Nachlassen der Arbeitsfreude.
Nachlassen der Spannkraft.
Widerwille gegen Fleisch.
Keine Freude am Essen wie früher!
(p. 57)
In sommige gevallen lijken de gedichten bijna humoristisch bedoeld. Het derde gedicht uit de reeks ‘Cancer’ eindigt zo abrupt dat het lijkt alsof de ziekte niet serieus wordt genomen:
I said, ‘If I told you
that smoking would give
you a cancer of the mouth
would you stop smoking?'
‘No,’ he replied.
(p. 52)
Verhagen was echter uiterst serieus. Toen hij in februari 1966 zijn reeksen ‘Kanker’, ‘Cancer’ en ‘Krebs’ voorlas in Carré, begon het publiek eerst te lachen. Verhagen ging onverstoorbaar door en het publiek werd stiller naarmate de reeks vorderde. De gedichten maakten veel indruk.
In de andere reeksen in Sterren cirkels bellen komen weinig readymades voor. Wel zijn er gedichten waar de dichter zich sterk beperkt tot het beschrijven van dat wat hij waarneemt. Er wordt nauwelijks iets aan die waarneming toegevoegd.
Eiken,
berken, iepen,
populieren, esdoorns,
en een groot aantal struiken zijn geplant.
(p. 64)
In dit derde gedicht van de reeks ‘Nieuw West’ beschrijft de dichter letterlijk wat hij om zich heen ziet. In het volgende gedicht beschrijft hij echter wat er veranderd is aan de wijk:
In tegenstelling tot vroeger
vindt u er nauwelijks meer bordjes met het opschrift:
‘Verboden over het gras te lopen’.
(p. 65)
Door het beschrijven van die verandering doet de reeks denken aan een journalistiek stuk. De journalist beschrijft het uiterlijk van een nieuwe wijk en geeft aan wat er veranderd is ten opzichte van vroeger. Het laatste gedicht van de reeks versterkt die indruk. Het lijkt alsof de dichter de omwonenden over hun nieuwe wijk heeft geïnterviewd.
Er is ruimte geschapen.
Dat kan de vader beamen
die op deze plaats
zijn zoontje geholpen heeft
met het oplaten van zijn vlieger.
(p. 66)
De readymades en de gedichten die ogenschijnlijk uit pure waarneming bestaan, zijn zakelijk en lijken op de neorealistische poëzie van Verhagens tijdgenoten. Dat geldt echter niet voor de gehele bundel. Zo zijn er veel gedichten die gaan over het dichten zelf en over het scheppende vermogen van de dichter. De eerste reeks heeft bijvoorbeeld als titel ‘De droom van een dichter’ en het tweede gedicht daaruit geeft aan wat een dichter vermag:
Laat mij je meenemen
waarheen de dromen leiden
die het langste in de herinnering blijven.
(p. 10)
De dichter kan de lezer vervoeren zoals dromen dat kunnen doen. Dromen en herinneringen zijn heel andere ingrediënten van Verhagens poëzie dan de waarnemingen uit de nieuwbouwwijk.
In andere gedichten wordt aangegeven hoe de grens van het loutere waarnemen wordt overschreden.
De visie van een dichter:
Eén oogopslag objektieve berichtgeving
daarna onmiddellijk ontstijgend aan
de goede stof waarvan zijn kleren zijn gemaakt
Tenslotte nog enige momenten ( on )
interessante informatie
hem verstrekt door b.v. beelden uit Vietnam:
De televisie van een dichter
(p. 20)
Wat de vormgeving van dit gedicht betreft, lijkt de tweede helft een weerspiegeling van de eerste helft. Het gedicht begint met ‘De visie van een dichter’, waarna een dubbele punt lijkt aan te geven dat er in de volgende drie regels een definitie volgt. De drie regels daarna lijken op hun beurt weer een definitie te zijn van de laatste regel, ‘De televisie van een dichter’. Die tweede definitie is duidelijk: het apparaat laat beelden van de Vietnamoorlog zien. Of hij die beelden interessant vindt of niet, blijft echter in het midden, doordat ‘on’ tussen haakjes staat.
Wat is de visie van de dichter? Gaat het om een visie in de betekenis van een inspirerend toekomstbeeld? Een droom die de dichter ergens over heeft? Hoe de verbeelding van de dichter werkt? Of gaat het misschien letterlijk om het zien, om het gezichtsvermogen zelf? En wat betekent het dat die visie van de dichter in dit gedicht in verband gebracht wordt met diens televisie?
Duizenden zonsondergangen (1971)
Duizenden zonsondergangen, de derde bundel van Hans Verhagen, verscheen in 1971 bij de Bezige Bij. Op het omslag staat een afbeelding van een schilderij van Caspar David Friedrich uit 1808 (‘Kreuz am Ostsee(link is external)’). De bundel bevat langere gedichten dan de eerdere bundels. Bovendien zijn de gedichten traditioneler ingedeeld in strofes. Ook hebben meer gedichten een eigen titel gekregen dan in de eerdere bundels.
In tegenstelling tot de vorige bundels van Verhagen zijn in deze bundel geen readymades meer te vinden. De gedichten zijn ook veel lyrischer, er is een verteller aan het woord die in poëtische bewoordingen probeert over te brengen hoe hij zich voelt. Zoals in het derde gedicht van de reeks ‘Sterren boven Bombay’, waar de verteller aangeeft dat hij zich voelt als ‘met een menigte gevuld’:
Je zei dat je zou komen,
ik heb op je gewacht.
Je zei dat je bij mij zou blijven,
ik ben alleen gebleven.
Ik hoopte dat je me alleen zou laten
maar je hebt me met een menigte gevuld
en ik weet niet wat ik doen moet –
(p. 23)
De verteller spreekt iemand aan waarvan hij had gedacht dat die persoon bij hem zou blijven, maar dat is niet gebeurd. Hij is nu dus alleen overgebleven, maar toch voelt hij zich niet alleen; hij voelt zich juist gevuld met een menigte. Wat zou dat kunnen betekenen? Uit wie bestaat die denkbeeldige menigte?
Verhagen maakt in deze bundel ook meer dan in eerdere bundels gebruik van metrum en verschillende rijmvormen, zoals de overvloedige assonantie in het tweede gedicht uit de reeks ‘De begoocheling’:
Ik herkende haar aan het gebaar
waarmee ik naar haar omkeek;
we omhelsden mekaar dankbaar,
zonder haar zou ik gestorven zijn
(p. 52)
De klank ‘aa’ uit het woord ‘haar’ rijmt in het hele gedicht met de woorden ‘aan’, ‘gebaar’, ‘waar’, ‘naar’, ‘haar’, enzovoorts.
In deze bundel gaat het ook vaak over de liefde, zoals in het eerste gedicht van de reeks ‘Sterren boven Bombay’:
Ik moet altijd aan je denken.
Aan verre stranden en dichtbij,
op de toppen van mijn plus
of in de kilte van mijn min,
ik moet aan je denken.
(p. 21)
De verteller heeft constant iemand in zijn herinnering, maar dus niet in zijn fysieke nabijheid. Dit gedicht lijkt daardoor op een typisch romantisch liefdesgedicht, over een onbereikbare geliefde.
Uit veel andere gedichten is ook af te leiden dat de verteller iemand verloren is. Een voorbeeld is het gedicht waarmee de bundel opent:
Waar eens haar blonde haar
wapperde in hemels blauw
roest nu langs de barre kust
haar gebroken schaats;
bloed aan het altaar.
(p. 7)
Er was eens een blonde vrouw in het leven van de verteller. Nu is echter alleen haar ‘gebroken schaats’ nog over, roestend bovendien. Zijzelf is niet meer te bekennen.
De term ‘bloed aan het altaar’ doet denken aan de Bijbel (Leviticus 4:18 of 2 Kronieken 29:22). Ook in andere gedichten zijn associaties met de Bijbel of met religie te maken. Bijvoorbeeld in het vijfde gedicht uit de reeks ‘Begoocheling’:
Door de sparren van ons kerkdorp stroomde licht;
er was volop werk, en koren op het veld,
er moeten klokken hebben gezongen
met stemmen als bronzen gongen;
er was meer melk dan we opkonden.
(p. 55)
De uitdrukking ‘koren op het veld’ doet archaïsch en Bijbels aan. Ook het gebruik van melk als een teken van overvloed doet denken aan de Bijbel (Numeri 13:27). Er wordt met die Bijbelse uitdrukkingen een mooie en zorgeloze tijd beschreven. Er was genoeg te doen en genoeg te eten en er spreekt een gevoel van geluk uit dit gedicht. Een later gedicht uit deze reeks laat echter zien dat dit gelukzalige moment vooral schijn was:
O, we schenen eeuwig samen in mijn waan,
maar in de sijpelende straten van de stad
verging die schijn; zij ijlde heen,
en ik ben dichter bij de waan
die mij ter wereld bracht.
(p. 57)
Het gedicht spreekt van waan en schijn: alles leek heel mooi maar dat was het niet. Ten opzichte van het vorige gedicht is er nog iets veranderd: het decor is van een kerkdorp een stad geworden. Die tegenstelling versterkt het gegeven dat het vredige van het eerste gedicht in het tweede gedicht schijn blijkt te zijn, een stad is immers een stuk minder vredig en rustig dan een dorp.
In het tweede gedicht van de reeks ‘Je naam ben ik vergeten’ wordt duidelijk dat het gemis dat de verteller voelt, relatief is:
Jij bent de waarheid
waar ik ben
de tijd staat stil
de klok verstrijkt
en wij zijn altijd samen.
(p. 12)
Hoewel de verteller de vrouw niet letterlijk in zijn nabijheid heeft, is zij op een bepaalde manier wel bij hem en zijn zij altijd samen. Hij noemt haar zelfs ‘de waarheid’. Toch geeft de titel aan dat de verteller haar naam vergeten is. Beschrijft hij hier zoiets groots dat haar naam er niet toe doet?
In februari 1970 werd een filmreportage uitgezonden door de VPRO, getiteld ‘Waar is Hans Verhagen?’ Verhagen had zich de jaren daarvoor namelijk sterk afgezonderd en was verschillende keren in India en Japan geweest. Hij verdiepte zich sinds 1968 in de Bijbel en in het boeddhisme. Die periode heeft, zoals eerder opgemerkt, invloed gehad op de gedichten in zijn bundel. Dit is bijvoorbeeld ook te zien in het opvoeren van Maria Magdalena, in het eerste gedicht van de reeks ‘Je naam ben ik vergeten’:
Ik heb jou,
jij hebt mij,
meer hebben we niet nodig.
En mocht je mij niet treffen,
zo zal het altijd zijn,
Maria Magdalena.
(p. 11)
Ook andere christelijke ideeën en thema’s komen voor, bijvoorbeeld in het derde gedicht van de reeks ‘Zelfportret’:
Bang om te verbranden
ben ik in het vuur gegaan,
de enige die ik verbranden kan, nu een man.
(p. 31)
De verteller in dit gedicht spreekt van groei door zelfkastijding, een typisch christelijk element. Hij is in het vuur gegaan, en daarna is hij een man geworden. Dit doet denken aan de Bijbelse metafoor over vuur dat goud zuivert, een beeld voor de idee dat pijn of tegenslag leidt tot groei. Zoals vuur wordt gebruikt om goud schoon te maken, zo wordt een mens beter door tegenspoed.
Ook in het derde gedicht van de reeks ‘Hoger’ zijn spirituele elementen te ontdekken:
Tegen alle bloedvergieten en kanariepieten in
voltrekt zich mijn roeping:
ik die bouwen zou, zal ontbonden worden.
Verbonden met voeten verslaafd aan vergaan
moet ik leren stilstaan, ik,
die het maken moet, moet zelf gemaakt worden.
(p. 45)
Uit dit gedicht spreekt overgave. De verteller wilde bouwen, maar wordt in plaats daarvan afgebroken. De verteller wilde het maken, maar moet in plaats daarvan gemaakt worden. Hij kan het niet zelf. Ook dit is een element dat terug te voeren is op de ideeën van het christendom: de gelovige wil eigenlijk alles zelf doen, maar komt erachter dat dit onmogelijk is en geeft zich over aan God. Deze overgave noemt Verhagen hier zijn roeping: hij wordt geroepen om zich over te geven. Geroepen door wie?