Gedichten van Armando, 1995-2006
De hand en de stem (1995)
In De hand en de stem (1995) draait het om het verval van een hand.
In rap tempo verandert een 'dienstbare hand' in een 'hand des aanstoots'. In de bundel vindt moord en doodslag plaats en de schuld van ieder lichaamsdeel wordt apart besproken. Zo behoort ieder lichaamsdeel tot een dader, maar handelt het tevens zelfstandig:
hoe komt de linkerhand te weten,
wat de rechterhand van plan is.
hoe komt de linkerhand te weten
dat de stem een voorkeur heeft.
(p. 395)
Deze regels verwijzen naar het evangelie van Mattheus (6:3-4): 'Maar als je aalmoezen geeft, laat dan je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet'. De moraal zetelt in het hoofd en wordt vertolkt door de stem:
de stem beveelt de ledematen.
ze moeten luisteren, ze
luisteren.
is de stem voor rede vatbaar?
(p. 391)
Het lijkt hier alsof de ledematen wordt gecoördineerd door de stem en een geheel vormen. Toch wordt de stem ('de tong') later weer gescheiden van de hand, een orgaan dat wraak koestert:
wie greep het wapen: de hand.
de hand is wreder dan de tong.
wie greep het mes?
niemand anders dan de hand.
honderduit de hand.
(p. 416)
De hand is 'de dader' die het dichtstbij een (fysiek) misdrijf staat. De tong kan giftig zijn, maar niets is dodelijker dan de ongecontroleerde woede van een hand.
De naam in een kamer (1998)
De naam in een kamer. Een gedicht (1998) beschrijft volgens Armando de laatste dagen van enkele verzetsstrijders in Amersfoort (interview met John Heymans in Een boom,1999). De verzetsstrijders, buurjongens uit Amersfoort, werden vervolgd door SD-commandant Ludwig Heinemann, die resideerde in zijn villa aan De Kalkweg. De villa lag dichtbij het doorgangskamp dat in Armando's werk zo'n belangrijke rol speelt.
De eerste afdeling in de bundel, 'Het boosaardige huis', beschrijft deze villa. In het eerste gedicht worden de gevangenen binnengeleid:
zijwaarts een buiging kruispunt
van de straatweg op de hoek de ingang
de toegangsweg met slagboom
en dan hier een landhuis met
kamers en huisraad en daar
een voordeur en een gang naar achteren
naar de tuin een deur de tuin
waar ze terechtkwamen
(p. 434)
Onderweg naar de villa passeren de gevangen kennelijk het doorgangskamp. De slagboom is niet te vinden bij de villa, maar is de gammele en daarom schijnbaar onschuldige toegangspoort tot het kamp. In de tweede afdeling, 'De stramme plek', lijken de twee onheilslocaties zich te vermengen:
hoe wisten ze dat naderhand de nederlaag
dat voorlopig de grondvesten van het slagveld
en dat de mannen wiel na wiel van
hinderlaag naar valstrik het voorhoofd vol wanhoop
hun levensloop tegemoet
ten slotte terechtkwamen achter het hekwerk en dat
er geen uitweg was
(p. 449)
De volgende reeks, 'Het verhoor', vormt de spil van het de bundel en gaat over de spanning tussen gevangenen en ondervrager, maar wie nu exact wat zegt of denkt over de ander is niet goed op te maken; de een is voor de ander altijd de vijand:
jij bent ik moet jou hartgrondig haten jij bent
de vijand weerzinwekkende vijand
die ik in mijn handen heb jij bent
mijn haat
jij smerige vijand jij
(p. 456)
De naam in een kamer heeft ook te maken met boetedoening en schuld. In de volgende regels worden schuld en onschuld in één gedicht opgeroepen:
geef mij touwen bind mij vast
dood mij niet
ik ben onschuldig ik ben de vijand
(p. 487)
Aan het einde van de afdeling 'De gevangen vijand' komen de verzetsstrijders om het leven, de daders beroepen zich op de Befehl-ist-Befehl-cultuur van de nazis:
het was bedrog voordat het doodslag werd
zijn we werkelijk van bovenaf bedrogen
we deden wat we deden wat we moesten doen
angst aanjagen schrik inboezemen
(p. 490)
In het laatste gedeelte, 'Het hardhandige begin', lijkt de oorlog voorbij en wordt er recht gesproken:
meneer de voorzitter wij zijn bijeen
en er zal recht geschieden
men heeft ons op staande voet ontnomen
en dat de daders streng gestraft dat
het nooit vergeten wordt nooit uit ons geheugen
(p. 494)
De oorlog eindigt niet hiermee, want hij woekert voort in de gedachten van de overlevenden - en ook in de taal.
Het laatste gedicht uit de bundel heeft een verwijtende toon. De oorlog wordt herdacht, maar het lijkt alsof de ik-figuur hier bedoelt dat de meesten te laf zijn om serieus stil te staan bij de verschrikkingen. De ik-figuur is standvastig en blijft de plaats bezoeken waar het allemaal gebeurde, de 'schuldige' plek:
ja het is lang geleden
ga maar
wees voorzichtig ga maar weg
kijk es naar buiten en keek
naar de wolken
gaan jullie maar ik blijf hier
waar het gebeurde
(p. 502)
Landschap (2006)
Armando's bibliofiele uitgave, Landschap: gedichten en tekeningen (2006), bevat gedichten uit de bundels Hemel en aarde, De denkende, denkende doden, Het gevecht, Tucht en De naam in een kamer.
Telkens is het landschap de hoofdpersoon, al blijft het onduidelijk wat de relatie van de hij-figuur met het land is in het openingsgedicht:
hij gaat er gebukt onder.
dampende stromen omspoelen zijn land,
het denken overweldigt hem,
een held.
zijn worsteling kon verborgen blijven.
(p. 92)
Op de linkerpagina is een schets gereproduceerd: een man, of een weiland van boven gezien, met de loop van rivieren. Het landschap vormt een soort ondersteuning voor de barre tochten die de hij-figuur maakt:
’t is vandaag nog zichtbaar, morgen gaat de avond en is
alles loutering
wat maakt een jaar geboorten hoorbaar.
zie, daar siddert al de akker, het gele achterland.
(p. 217)
De akker krijgt menselijke eigenschappen toegedicht, hij 'siddert' zelfs. Sidderen gebeurt door angst, maar ook bij schuld. Ook deze bundel toont daarmee het 'schuldige landschap'. De schetsen zijn lijntekeningen, die het landschap in bij benadering, geabstraheerd, weergeven.