De Blauwe Schuit: Inlegvel

De financiële administratie van de Blauwe Schuit-uitgaven was een flinke klus. De uitgeverij werd niet geleid door professionele uitgevers, maar door een docente, een dominee en een chemicus. Een inlegvel bij ieder boek zou de administratie kunnen vereenvoudigen. Het bleek een tijdelijke oplossing en er kwamen daarom weinig exemplaren in omloop.

Het gaat om een dubbelgevouwen vel papier, met op de eerste pagina een gedichtje dat is ondertekend met de naam Jacob van Oostvoorne. Eronder is een houtsnede door Hendrik Werkman afgedrukt in blauw. De keerzijde daarvan bleef leeg. Pagina 3 en 4 bevatten administratieve gegevens en een brief aan de potentiële kopers. (In het Huis van het boek-exemplaar ontbreken pagina 3 en 4.)

De inlegvellen werden meegestuurd met uitgaven van De Blauwe Schuit. De boekjes werden 'op zicht' verzonden aan mogelijke kopers, dat wil zeggen: vrienden en kennissen van de drie uitgevers van De Blauwe Schuit (zie De schippers van De Blauwe Schuit: biografieën). Zulke vellen legde August Henkels al in de uitgaven, maar hij schreef die stuk voor stuk met de hand en dat werd hem te veel werk. Van zijn met de hand geschreven inlegvellen lijken overigens geen exemplaren te zijn overgebleven. Ook de gedrukte vellen zijn niet vaak gebruikt. Er is maar één ingevuld exemplaar van bekend (nu in het Stedelijk Museum Amsterdam).

Op de eerste pagina werd een toepasselijk middeleeuws gedichtje afgedrukt. Het is hier ondertekend door Jacob van Oostvoorne, maar in het handschrift (bewaard in de KB) heet de man Jacop van Oestvoren. Het is niet een echte naam, maar meer een grappige verwijzing naar een bestaand persoon. Het gedicht is een carnavalsgedicht, met een oproep lid te worden van het Gilde van de Blauwe Schuit. Welkom is iedereen die zijn geld vergooit aan dobbelen, drank en seks. Voor De Blauwe Schuit-uitgaven een wat vreemde introductie. De uitgevers hebben het citaat kennelijk vooral gekozen vanwege de overeenkomstige naam - de rest van het gedicht is weggelaten. Het zijn alleen de eerste vier regels van een 297 regels tellend gedicht.

Sierlijke letters

Drie van de vier regels van het fragment beginnen met een sierlijke initiaal: tweemaal een 'E' en eenmaal een 'T'. Deze speciale letters werden meegeleverd met de Cheltenham Cursief zoals die verkrijgbaar was bij de bekendste leverancier van loden letters destijds, N.V. Lettergieterij "Amsterdam" voorheen N. Tetterode. Ook de 'B' in regel drie (Blauwe Scuut) en de G in regel 4 (Gilde) zijn sierletters.

De ondertekening laat ook een initiaal zien, de letter 'J', maar die komt bij de Cheltenham niet voor. Ook de letters 'v' en 'w', met hun sierlijke schreven die als het ware een aanloopje tot de eigenlijke letters nemen, maken duidelijk dat deze regel in een ander lettertype is gezet. Het gaat om de Mediaeval Cursief, waarbij deze 'J', hoe sierlijk die ook is, tot de gewone kapitalen (hoofdletters) behoort. Het is een typische Werkman-oplossing. Als de Cheltenham hem geen sierlijke 'J' kan leveren, dan gebruikt hij gewoon een andere letter. De rest van het drukwerk is ook uit verschillende soorten en corpsen gedrukt, zonder dat dit de lezer opvalt of stoort.

Houtsnede van De Blauwe Schuit

De illustratie van Werkman was deze keer geen complexe sjabloondruk, maar een houtsnede. Het stelt het narrenschip voor, met aan boord zeven personen. Vanwege de naam Blauwe Schuit is de afbeelding in blauw gedrukt. Het is een groot uitgevallen variant van het uitgeversmerk van De Blauwe Schuit. De vorm van het blok is onregelmatig zodat een speelse vlakverdeling met de tekst ontstaat.

Verkoop per post

De Blauwe Schuit had geen winkel voor de verkoop. Het was aanvankelijk ook de bedoeling de boekjes onder vrienden en kennissen gratis te verspreiden, maar dankzij de enthousiaste ontvangst - en vanwege de oplopende kosten - kon men er wel geld voor vragen. Dat gebeurde in het begin door in elk exemplaar een briefje mee te sturen met het verzoek een bedrag over te maken, of het boekje te retourneren.

In juni 1941 opperde Henkels daarom dat briefje te laten drukken door Werkman. Er kon dan voorgedrukt worden dat het boek 'ter inzage' was, wat de prijs was en hoe het kon worden overgemaakt. Tot dan toe betaalde elk van de drie schippers een derde van de kosten die aan Werkman vergoed moesten worden. Ieder ontving een derde van de oplage en zond de uitgaven zelf rond aan wie zich als vriend had aangemeld. Dat betekende een boekhouding in drie verschillende huishoudens.

Pas op 15 augustus 1941 schreef Werkman - die toen werkte aan de Chassidische Legenden - dat hij snel aan het inlegvel zou beginnen. Op 28 augustus vroeg hij of de tekst nog wel correct was. Adri Buning suggereerde dat het wel wat eenvoudiger kon. Op 8 september stuurde Werkman een eerste drukproef. Ruim een wek later corrigeert Henkels de proef en op 17 september kon Werkman beloven dat hij de inlegblaadjes nog op tijd zou kunnen afdrukken om ze met de volgende uitgave mee te sturen. Maar daarna horen we er niets meer over. Kennelijk hebben de uitgevers op de enige vergadering die zij hielden (20 september 1941) in de drukkerij van Werkman besloten het vouwblad niet te drukken en het bij de proeven te laten - er zijn heel weinig exemplaren bewaard. In dezelfde tijd besloten ze af te zien van een prospectus omdat het teveel informatie zou prijsgeven en dat kon een risico zijn tijdens de oorlog.

De tekst (pagina 3) gaat nogal omslachtig in op wat de potentiële koper geacht wordt te doen. Daarbij wordt ook vermeld dat de oplagen klein zijn en snel uitverkocht. Nabestellingen moeten daarom zo spoedig mogelijk worden doorgegeven, ook al omdat 'slechts bij hooge uitzondering een tweede druk wordt getrokken'. Sterker, dat was alleen bij de eerste uitgave gebeurd. De latere uitgaven - met de complexe druksels van Werkman - leenden zich niet voor een herdruk.

De tijdelijke administratrice Anna Jansen

Henkels hoopte dat Adri Buning de administratie wilde doen, maar er werd een andere vrijwilliger gevonden: Anna Jansen uit Winschoten (Buning en Henkels kenden haar). Haar adres en postgiro staan dan ook op het inlegvel vermeld. Zij zou dit maar korte tijd doen, tussen augustus en december 1941. Toen werd de oude toestand hersteld, omdat de uitgevers bang waren dat een centraal adres argwaan zou wekken en misschien tot controles zou leiden. Dat moest niet gebeuren, want Werkman hield de uitgaven voor De Blauwe Schuit buiten de boekhouding van zijn drukkerij. Dat was vooral vanwege de maatregelen rond de papierdistributie en de daaraan gekoppelde controle (die ook werkte als censuur).

De 'afdeling' van Anna Jansen werd ook wel het Centraal Bureau genoemd. Zij regelde de verzending van alle uitgaven en het innen van de gelden en hield de adres-administratie bij. Ook Werkmans rekeningen werden door haar verwerkt en betaald en dat deed zij ook nog in mei 1942. Een jaar later komt zij nog één keer ter sprake in de briefwisseling van de uitgevers en de drukker, maar dan lijkt zij geen rol meer te spelen.

We weten heel weinig over haar. Ze was destijds ongetrouwd, woonde aan de Hofstraat 13 in Winschoten, werd omschreven als een 'meisje', als 'zeer zakelijk en administratief zeer bekwaam', maar ook als 'zeer fel' en als iemand die dit tijdens de oorlog wil doen 'uit wraakgevoelens'. Dat vond Henkels geheel 'in de BS stijl'. Jansen was kennelijk ook een goed organisator van 'volkstuintjes, varkens-die-werkloozen-moesten-mesten en goedkoope winterkolen-op-spaarbonnen'. (Dat schreef Henkels op 17 juni en 19 juli 1941 aan Ate Zuithoff.)

Anna Jansen werkte bij de Raad van Arbeid aan de Boschsingel in Winschoten waar men voor de uitvoering van wetten en regelingen op het gebied van de sociale zekerheid verantwoordelijk was voor een groot aantal plaatsen in Noord-Oost Groningen.

In de uitgave Kent u ze nog... de Winschoters van T. Potjewijd (1987) staat misschien een portret van Anna Jansen.

Tenminste als Anna Jansen in 1932 lid was van de door een Hervormde predikant opgerichte christelijke gemengde zangvereniging Excelsior...

We weten het niet, maar een 'mejuffrouw A. Jansen' staat er op de tweede rij van achteren.

[Auteur van deze bijdrage: Paul van Capelleveen]

Beschrijving

[Anoniem middeleeuws gedicht, toegeschreven aan Jacob van Oostvoorne], [Beginregel: Ende alle gesellen van wilde manieren]. [Teksten door August Henkels en/of Ate Zuithoff?]. [Houtsnede: H.N. Werkman].
[4] pagina's, 144x129 mm.
September [?] 1941.
Letter: Cheltenham Cursief (gedicht, p. 1), Mediaeval Cursief (onderschrift, p. 1), Cheltenham (?: pagina 3-4)
Oplage: onbekend.
Papier: ?.

Literatuur

  • 'Groninger Museum Werkman Archief' [online].
  • F.R.A. Henkels, Logboek van De Blauwe Schuit. Amsterdam, 1982
  • Letterproef. Spécimen de caractères. Amsterdam, N.V. Lettergieterij "Amsterdam" voorheen N. Tetterode, [1932]
  • Herman Pleij, Het gilde van de Blauwe Schuit. Literatuur, volksfeest en burgermoraal in de late middeleeuwen. Amsterdam, Meulenhoff, 1979
  • T. Potjewijd, Kent u ze nog... de Winschoters. Zaltbommel, 1987
  • Reilen en zeilen van de Blauwe Schuit. De brieven die August Henkels tussen 1939 en 1944 schreef aan mede-schipper Ate Zuithoff. Utrecht, 1997
  • Schepelingen van De Blauwe Schuit: brieven van Bertus Aafjes, K. Heeroma, M. Nijhoff, S. Vestdijk en Hendrik de Vries aan F.R.A. Henkels, 1940-1946. Den Haag, 2003.
  • Hendrik Nicolaas Werkman, Brieven rond De Blauwe Schuit (1940-1945). Nijmegen, 2008
  • Ate Zuithoff, Hendrik Werkman en De Blauwe Schuit. Herinneringen van een schipper. Utrecht, 1995